De Nederlandse gezondheidszorg zou excelleren door de combinatie van toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid. Volgens de Euro Health Consumer Index, die politici en bestuurders steevast aanhalen als bewijs van onze toppositie, zou Nederland de beste gezondheidzorg van Europa hebben: het is niet waar.
De gezondheidszorg is zeer complex. Om een nauwkeurig beeld te krijgen moeten duizenden cijferreeksen worden opgesteld. Deze samenvatten is een schier onmogelijke taak. Toch is met enig gezond nadenken wel een indicator samen te stellen die met slechts enkele cijferreeksen een inzichtelijk beeld geeft van de kwaliteit van zorgstelsels van landen. Deze indicator bevat de kosten (uitgaven) uitgesplitst naar het percentage van het BNP dat aan gezondheidszorg wordt uitgegeven en de ontwikkeling daarvan, plus de kosten per inwoner (per capita) en een drietal ‘prestaties’: het aantal hoogopgeleide zorgverleners (aantal artsen per 1000 inwoners) als indicator van de omvang van het zorgaanbod, de gemiddelde levensverwachting als ultieme menselijke gezondheidsindicator en de ‘persoonlijke gezondheidswaardering’ van mensen. Deze gegevens zijn voorhanden.
Er zijn veel meer prestatie-kengetallen beschikbaar (OESO Health at a Glance), het lijkt zinvol om daar een selectie van te maken als nadere uitwerking. Dit is een begin. Op basis van de online databanken van de OESO en de Wereldbank is een tabel opgesteld van de veertien moderne Europese landen (ondergrens is een bevolkingsomvang van 5 miljoen inwoners) met zes sleutelindicatoren, oftewel Key Performance Indicators (KPI’s), die in samenhang een samengesteld beeld geven van de kwaliteit van de gezondheidszorg in relatie tot de totale uitgaven per land.
De zes KPI’s zijn:
Kosten/uitgaven
• A0: percentage kostenontwikkeling BNP 2006-2014 (Wereldbank)
• A1: percentage uitgaven BNP (gemiddelde van OESO en Wereldbank)
• A2: uitgaven per hoofd van de bevolking (gemiddelde van OESO en Wereldbank)
Kwaliteit gezondheidszorg
• B: Aantal artsen per 1000 inwoners (gemiddelde van OESO en Wereldbank)
• C: Levensverwachting vanaf geboorte (gemiddelde van OESO en Wereldbank)
• D: Persoonlijke gezondheidswaardering (OESO)
Uit de tabel blijkt dat Nederland in vergelijking met de andere dertien landen slecht presteert. Kosten en kwaliteit zijn omgekeerd gewaardeerd: hoge kosten zijn in de beoordeling ‘negatief’, hoge kwaliteit is in de beoordeling ‘positief’. Op het niveau van de Uitgaven scoort Nederland volgens de OESO zeer negatief; ook volgens de Wereldbank zijn de uitgaven van Nederland hoog en liggen ze duidelijk boven het Europees gemiddelde. Op kwaliteitsniveau scoort Nederland op twee van de drie KPI’s negatief. Het aantal artsen, geneesheren en medici is bijzonder laag en de levensverwachting ligt onder het gemiddelde. Alleen op de KPI persoonlijke gezondheidswaardering scoort Nederland positief.
Hoge zorgprestaties
De landen die er het beste uitkomen zijn Spanje (1e) en Italië (2e). De grote Zuid-Europese landen slagen er kennelijk in om tegen lage kosten hoge zorgprestaties te realiseren. Spanje heeft veel doctoren, 4,35 per 1000 (na Oostenrijk het meeste), maar ook Italië scoort qua doctoren nog boven gemiddeld. De levensverwachting is in deze twee landen hoog: Spanjaarden hebben de hoogste levensverwachting, 83,15 jaar, Italië 82,75 jaar, Nederland scoort ondergemiddeld met slechts 81,35 jaar. Beiden hebben een Nationale Gezondheidszorg, belasting gefinancierd, met een gedeeltelijk (ook politiek-democratisch) gedecentraliseerde organisatie van de uitvoering. Spanje (er zijn geen gegevens van Italië in de OECD-statistiek) geeft relatief weinig uit aan inpatient care (‘ziekenhuizen’, 25%; Nederland 32%) en relatief veel aan outpatient care (‘includes home-care and ancillary services’, 37%; Nederland 22%). Aan long-term care (‘ouderenzorg’) geeft Spanje 9% uit, veel minder dan Nederland met 26%. De belangrijkste tegenwerping is dat Nederland relatief veel uitgeeft aan long-term care, waardoor de totaaluitgaven zo hoog zijn. Dit is slechts ten dele waar. De kwaliteitsindicatoren liegen niet. Zonder long-term care zijn de uitgaven van Nederland gemiddeld (per capita), maar de kwaliteit blijft wat-ie is: ondergemiddeld.
Spanje is gemiddeld genomen de beste. Hoogste levensverwachting, veel artsen, zeer lage zorguitgaven en beheerste groei ervan.
Italië Hoge levensverwachting, boven gemiddeld aantal artsen, lage zorguitgaven, eigen gezondheidswaardering wel onder gemiddeld.
Portugal Levensverwachting relatief laag, Portugezen vinden zichzelf ook ongezond, maar het land heeft extreem lage zorguitgaven en geeft zelfs verhoudingsgewijs niets meer uit aan zorg dan in 2006.
Engeland Lage zorguitgaven, zeer weinig artsen, levensverwachting onder gemiddeld, maar een relatief hoge eigen gezondheidswaardering.
Oostenrijk Vrij hoge zorguitgaven, heeft de meeste artsen van alle landen, verder tamelijk gemiddelde uitkomsten.
Noorwegen Combineert hoge overall kwaliteit met vrij hoge zorguitgaven.
Zwitserland Hoge zorgkwaliteit, maar navenant hoge zorguitgaven. Hoogste eigen gezondheidswaardering met Zweden.
Frankrijk Wisselend beeld, zowel qua zorguitgaven als zorgkwaliteit. Tamelijk hoge levensverwachting.
Zweden Het beeld lijkt op dat van Zwitserland, maar de zorgkwaliteit is iets minder. Hoogste eigen gezondheidswaardering met Zwitserland.
Finland Betrekkelijk lage zorguitgaven in combinatie met een lage zorgkwaliteit.
Nederland Zeer hoge zorguitgaven, maar de zorgkwaliteit is ondergemiddeld, er zijn in het bijzonder zeer weinig artsen. De eigen gezondheidswaardering is wel bovengemiddeld.
Denemarken Vrij hoge zorguitgaven, zorgkwaliteit is onder gemiddeld, zeer lage levensverwachting, redelijke eigen gezondheidswaardering.
België Zorguitgaven als percentage van het BNP hoog, weinig artsen en een lage levensverwachting, toch is de eigen gezondheidswaardering bovengemiddeld.
Duitsland Hoge zorguitgaven, redelijk veel artsen, maar een vrij lage levensverwachting en een matige eigen gezondheidswaardering.
Specialist markwerking gezondheidszorg