Nog steeds spreekt men in de Tweede Kamer over ‘dé rijke oudere’. Deze kwalificatie doet geen recht aan de vele ouderen die in de ouderenzorg verpleegd en verzorgd worden en beperkt in staat zijn om met vermogen en/of inkomen een financiële bijdrage aan hun zorg te geven.
Kop op Skipr site 7 maart 2017: ‘CBS: armlastige oudere sterft uit’. Het CBS onderzocht de financiële positie van ouderen boven de 65 jaar en concludeert dat onze ouderen meer inkomsten en vermogen hebben dan de zelfde groep in 1997. Oorzaak: meer ouderen hebben een eigen huis en hebben een hoger pensioen.
Zonder het onderzoek onderuit te halen, kunnen we vraagtekens zetten tussen de uitkomst van dit onderzoek en de relatie met de ouderenzorg als geheel. Een nuancering is met name belangrijk voor het politieke debat dat ná de kabinetsformatie wordt gevoerd over de verdeling van alle extra middelen die men thans tijdens de verkiezingscampagne heeft toegedicht aan de ouderenzorg.
‘De rijke oudere’
Nog steeds spreekt men in de Tweede Kamer over ‘dé rijke oudere’. Deze kwalificatie doet geen recht aan de vele ouderen die in de ouderenzorg verpleegd en verzorgd worden en beperkt in staat zijn om met vermogen en/of inkomen een financiële bijdrage aan hun zorg te geven. En die groep ouderen neemt vooralsnog maar langzaam af en blijft in belangrijke mate afhankelijk van collectieve voorzieningen zoals Zvw, Wlz en Wmo.
Het CBS meet de financiële positie van de ouderen boven de 65 jaar. Hier gaat een belangrijke relatie met de ouderenzorg al mank: de gemiddelde leeftijd van de intramurale ouderenzorg ligt zo rond de 79 jaar en zij verblijven zo’n 1-3 jaar in het verpleeghuis. Deze categorie ouderen zit dus 14 jaar boven de 65 jaar en is de categorie met duidelijk minder vermogen en inkomen dan de financiële positie van de 65 jarige. Het zal dus nog meer dan 10 jaar duren voordat de ‘rijke oudere’ in het verpleeghuis wordt verzorgd.
Een nuancering van de ‘rijke oudere’ is ook nodig wat betreft de gezondheidspositie van ouderen in relatie tot hun tijdens hun werkzame leven opgebouwde inkomen en vermogen. Uit alle hiertoe verrichte onderzoeken blijkt dat mensen met een lage opleiding en een laag inkomen minder gezond zijn dan hoger opgeleiden met hogere inkomens.
Lagere inkomens
In de praktijk zien we al enige tijd dat deze laatste categorie zich steeds meer richt op het zelf voorzien in wonen/zorg zonder een beroep te doen op collectieve voorziening of maar met beperkte omvang. Deze private zorg neemt de komende jaren verder toe. Het beroep op collectieve zorgvoorzieningen zal dus met name gedaan worden door mensen met een lager inkomen/vermogen en een lager dan gemiddelde gezondheid. En deze categorie neemt nog niet af gezien het feit dat de komende jaren nog veel ex-werkloze en ex-bijstandsbehoevenden de ouderenzorg instromen.
De zelfde argumentatie geldt ook voor de thuiszorg: het merendeel van de zorg aan huis wordt gegeven aan mensen die herkenbaar zijn door de combinatie van een minder goede gezondheid en een oorspronkelijk lage opleiding en zonder noemenswaardig vermogen. Bovendien zien we dat het langer thuis verzorgen ook leidt tot een kostbaardere zorg. Het gemiddelde bezoek aan ouderen thuis stijgt van 1-2 keer per dag naar 2-3 keer per dag. En dat kost veel geld.
Huren
De lage vermogenspositie wordt ook verklaard door de combinatie van lage inkomens en wijze van huisvesting. Veel ouderen met een afnemende gezondheid, hebben ook een relatief laag inkomen gehad en zijn daarom altijd afhankelijk gebleven van het huren van een woning in de sociale huuromgeving onder en net boven de huurgrens (circa 700 euro per maand). Deze ouderen hebben dus geen vermogen kunnen opbouwen door waardestijging van de eigen woning. Zij vallen alleen daarom al buiten de categorie ‘rijke oudere’.
Gezien het tekort aan huurwoningen waarmee de woningcorporaties te maken hebben, zal ook in de naaste toekomst sprake zijn van ouderen die afhankelijk zijn van de sociale huuromgeving en dus bij het instromen in de ouderenzorg nog steeds niet beschikken over een noemenswaardig vermogen.
Fictie
Algemeen beeld is dat een relatief forse groei van de oudere bevolking niet lineair gepaard gaat met een forse toename van ‘rijke ouderen’ in de ouderenzorg. Vooralsnog geldt dat zowel voor de verpleeghuiszorg als voor de thuiszorg. De combinatie van opleiding, inkomen, vermogen, sociale huur en gezondheid vormen de belangrijkste reden om het beleid niet primair te richten op de fictie dat per definitie sprake is van een continue instroom van “rijke ouderen” in de ouderzorg.
In combinatie met (ook de politieke) vaststelling dat enerzijds de financiële druk op de ouderenzorg te hard is doorgeschoten en er dus behoefte is aan herstel van de aangerichte schade en anderzijds het vooralsnog niet afnemen van een beroep op de diverse collectieve zorgsystemen betekent dat er de komende jaren veel geld, héél veel geld de ouderenzorg zal moeten instromen. Laten we daarbij niet te veel aandacht schenken aan ‘de rijke oudere’ welk beeld de discussie alleen maar vertroebelt.
Adviseur en bestuurder zorgsector