Afgelopen voorjaar hebben wij in opdracht van de VNG en Jeugdzorg Nederland een kostprijsonderzoek uitgevoerd bij de gecertificeerde instellingen in Nederland. Hieruit bleek dat in alle regio’s de daadwerkelijke kostprijzen van de meeste maatregelen hoger liggen dan de tarieven, de vergoedingen dus die de instellingen per uitgevoerde maatregel van de opdracht gevende gemeenten krijgen.
De veelgehoorde reactie hierop was de vraag: ‘maar wie gaat dit betalen?’. De meeste gemeenten hebben op dit moment namelijk een financieel tekort op het gebied van de Jeugdwet. Wat kun je als gemeente dan nog doen om dit probleem voor de instellingen op te lossen? Uiteraard kan je beargumenteren dat de verdeling vanuit het gemeentefonds niet klopt en er meer geld voor jeugdzorg nodig is – in sommige gemeenten een terechte opmerking. Maar het is ook mogelijk de huidige middelen op een meer verantwoorde en eerlijke manier in te zetten. In deze blog geven we daarvoor vier concrete oplossingsrichtingen.
1. Maak inzichtelijk waar het geld naar toe gaat
De eerste stap bij iedereen die meer geld uitgeeft dan dat hij of zij heeft, is inzichtelijk maken waar het geld heen gaat. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Veel gemeenten worstelen hiermee. Dit komt vooral doordat het berichtenverkeer nog steeds niet bij alle gemeenten en alle zorgaanbieders op orde is. Dit is des te lastiger voor dat deel van de jeugdzorg waar ook andere organisaties wettelijk mogen verwijzen. Zeker dan worden gemeenten pas achteraf geconfronteerd met facturen waar vooraf geen rekening mee gehouden werd.
Dit inzicht is belangrijk omdat in onze ervaring een groot deel van het budget vaak naar een relatief kleine groep gaat, de welbekende 80/20 regel: 80 procent van het budget gaat naar 20 procent van de populatie. Voor een gemeente is dan het belangrijk deze 20 procent inzichtelijk te hebben. Dan kan gericht actie worden ondernomen om niet alleen de uitgaven terug te dringen, maar ook de euro’s goed te besteden. Als een gemeente bijvoorbeeld ziet dat een bepaalde groep cliënten veel verschillende soorten zorg tegelijkertijd krijgt (en daardoor in totaal heel veel budget besteed), dan loont het om gericht te kijken of hier ‘dubbelingen’ uit kunnen worden gehaald.
2. Maak gezamenlijke afspraken over verminderen van regeldruk en uitvoeringskosten
De grote en vooral niet-uniforme verantwoordingsmechanismen die sinds de transitie zijn ingericht, gaan veelal gepaard met een hoge (ervaren) administratieve last. Dit geldt niet alleen voor aanbieders die vaak vanuit verschillende gemeenten een variatie aan verantwoordingsmechanismen kennen, maar ook voor de gemeenten zelf. Al is het maar door het beantwoorden van alle vragen van aanbieders. Hierdoor liggen landelijk de uitvoeringskosten bij gemeenten rond de 9 procent. Ter vergelijking: in de AWBZ lagen de uitvoeringskosten rond de 2 procent.
Logisch is dat in de eerste jaren na een transitie met hoge uitvoeringskosten gepaard gaan. Nu gemeenten aan de afronding van deze transformatie toe zijn, is het goed dat de focus verschuift naar het verminderen van de regeldruk en de hiermee gepaard gaande de uitvoeringskosten.
3. Prioriteer gezamenlijk waar je mee aan de slag gaat
Elke euro kan maar één keer aan een jeugdige besteed worden. Dat betekent ook dat je prioriteiten moet stellen; waar gaat het besteedbare geld heen? Een veelgemaakte fout is dat er wel geprioriteerd wordt, maar dat deze prioritering niet op de juiste wijze gebeurt. Veel gemeenten zouden er wijs aan doen om veel meer in overleg met de betrokken zorgpartijen en professionals gezamenlijk te besluiten waar de prioritering ligt.
En die prioriteiten kunnen wel eens op een andere plek liggen dan je als gemeente denkt. Terug naar het voorbeeld van de groep van cliënten die veel verschillende soorten zorg tegelijkertijd krijgt: in deze gevallen kan het bijvoorbeeld veel interessanter zijn om op casusniveau deze cliënten te bespreken in een multidisciplinair team. Het gedragen maatwerk dat zo tot stand komt, zorgt ervoor dat het niet nodig is om bijvoorbeeld het verblijf voor alle cliënten terug te dringen van.
4. Maakt het niet jouw probleem, maar maak het een gezamenlijk probleem
De vierde tip volgt hieruit: gemeenten moeten van een budgettekort niet hun probleem maken, maar een gezamenlijk probleem. Een gemeente moet samen met haar inwoners, haar zorgaanbieders en haar sociale partners aan de slag. Als namelijk alleen de gemeente zich verantwoordelijk voelt om de zorg anders te organiseren, gaan de andere betrokken partijen door zoals ze altijd deden en verandert er niet veel. Door samen het probleem open en transparant te bespreken, en gezamenlijk toe te werken naar een oplossing, ontstaat partnerschap. Dus samen inzichtelijk maken waar het geld heen gaat, samen prioriteren waar men mee aan de slag wilt, en samen verantwoordelijk nemen om de zorg anders in te richten zodat het betaalbaar blijft.
Dit partnerschip is daarom onmisbaar in het sociaal domein: er is er veel meer mogelijk dan vooraf gedacht. Maar dit partnerschap vraag wat van alle kanten! Van de gemeente om zich open te stellen en zorgaanbieders de ruimte te geven te innoveren, en ook om te accepteren dat bepaalde zorg een bepaalde prijs kent. Van zorgaanbieders vraagt dit om zich ook verantwoordelijk te voelen voor het grotere maatschappelijker doel, creatief te worden om de zorg echt anders in te richten en ook echt samen op te gaan trekken met de gemeenten.
Kortom, er zijn nog veel stappen te zetten en de praktijk is weerbarstiger dan eenieder van ons wil, maar elke stap in de goede richting om met minder budget betere zorg te realiseren is er één. Volgens ons begint dat bij alle belanghebbenden in het jeugddomein.
Senior consultant bij Berenschot