Wetenschap en praktijk hebben in Nederland een moeizame relatie. Maar misschien behoort die binnenkort tot het verleden.
Toen ik in 2010 een jaar lang in California mee mocht werken en kijken in de langdurige zorg, was ik jaloers op de promotietrajecten binnen de instelling voor ouderenzorg. Promoveren in je werk is in de VS in de langdurige zorg heel normaal. Hoewel het in Nederland gelukkig ook steeds meer gemeengoed wordt, kennen we in hier binnen de instelling nog nauwelijks een onderzoekcultuur en -structuur. Nurse practioners die meewerken binnen het onderzoek kom je op de werkvloer nauwelijks tegen.
Een ander groot verschil met de VS is de functiedifferentiatie die zij kennen. Je hebt in de VS simpelweg meer groeimogelijkheden binnen de zorg (met bijbehorend salaris en verantwoordelijkheden), waardoor het aantrekkelijk is om in de langdurige zorg te werken. Wie in de ouderenzorg werkt, heeft daar toekomstperspectief. Kom daar in Nederland maar eens om!
Een aantal weken geleden was ik terug in California voor het jaarlijks IAGG, World Congress of Gerontology en Geriatrics, dit jaar in San Francisco gehouden. Jaarlijks komt daar de hele wetenschap die zich bezighoudt met verschillende aspecten van veroudering – van neurobiologie tot neurocognitieve wetenschappen en zorgpraktijk – bijeen om kennis uit te wisselen.
Leeftijd
Met interesse hoorde ik de verhalen van Afrikaanse collega’s die niet zozeer inzetten op zorg organiseren voor ouderen, maar op inclusie in de samenleving. Noord-Europese collega’s worstelen met de al maar duurder wordende thuiszorg als gevolg van toenemende complexiteit (klinkt dat u bekend in de oren?) en Amerikaanse collega’s zetten in op individualisering van de zorg. Dat is niet zo vreemd. Deels past het bij de Amerikaanse cultuur van zelfredzaamheid en burgerschap. Maar het past ook bij toenemend wetenschappelijk bewijs dat veroudering vooral een individueel proces is, en leeftijd lijkt daar veel minder mee te maken te hebben dan wij tot nu toe aannemen.
In de wetenschap spreken we daarom nu van biologische leeftijd: de leeftijd die je hebt op basis van neurocognitieve ‘peaking’ en degeneratieprocessen. Zo weten we nu dat (waarschijnlijk) bijna een derde van de bevolking hun neurocognitieve piek al beleeft in de late (schrik niet) tienerjaren. Terwijl anderen hun biologische piek pas kennen als ze eind veertig zijn.
Kortom: de verschillen in hoe en wanneer mensen verouderen is enorm. Dat is bijna een stille doorbraak in neurobiologisch en neurocognitief onderzoek die tot nu toe veel te weinig aandacht krijgt. Deels komt dat omdat het onderzoeksveld zo sterk gedomineerd wordt door Alzheimeronderzoek. En hoe belangrijk de zoektocht naar een geneesmiddel tegen Alzheimer ook is, het is jammer dat dit alles de aandacht voor andere doorbraken overstemt.
Levenslange zorg
Je hoeft namelijk geen wetenschapper te zijn om te bedenken dat de nieuwe kennis op het gebied van heterogeniteit van de functionaliteit van het individuele neurocognitieve systeem (een hele mond vol, maar daar hebben we het over) grote gevolgen zal hebben voor hoe de kort- en langdurige zorg er de komende tien jaar uit gaat zien. Je kunt dan vooral knelpunten zien. Want hoe stemmen we de zorg af op die enorme heterogeniteit?
Voor een deel van de bevolking zou je naar een (bijna) levenslange zorg moeten. Of doen we dat eigenlijk al, en zouden we het simpelweg anders moeten organiseren? En hoe lang mag langdurige zorg dan duren? Nieuwe zorg- en ethische vraagstukken vragen om nieuwe aanpak en oplossingen. Maar de zorg van de toekomst biedt ook nieuwe kansen. Zou het niet geweldig zijn als we straks ook in Nederland kunnen zeggen: wil je een baan met toekomst? Dan moet je de zorg kiezen!
Klinisch neuropsycholoog