Waar moet de zorg voor een zwangere en haar ongeboren kind aan voldoen? Dat is de centrale vraag in de recent gepubliceerde Zorgstandaard Integrale Geboortezorg. Deze zorgstandaard beschrijft vanuit de zwangere het kwaliteitskader voor goede begeleiding van de zwangerschap.
De standaard is vorige week vastgesteld door het Zorginstituut Nederland. Daarbij was doorzettingsmacht nodig omdat partijen teveel gefocust waren op hun eigen rol in de verloskundig zorg. Dat is niet in het belang van de zwangere.
Het Zorginstituut heeft de adviescommissie kwaliteit (ACK) gevraagd om een oplossing te vinden. Deze heeft een expertcommissie samengesteld, die aan de slag is gegaan op basis van de concept Zorgstandaard van het College Perinatale Zorg (CPZ). Over 95 procent van de inhoud waren partijen het al eens. De expertcommissie heeft na grondige inventarisatie een aantal aanpassingen gedaan en na consultatie van betrokken partijen de finale versie aangeboden aan het Zorginstituut.
Regionale samenwerking
Het belangrijkste verschil zit in de nadruk op regionale samenwerking. De Zorgstandaard biedt hiervoor een kader, maar geen blauwdruk. Het doel is alle betrokken professionals in hun kracht te zetten, waarbij de regionale zorgpartijen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor kwaliteit en de verbetering daarvan. Het Verloskundig Samenwerkingsverband in de regio (VSV) is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden voor kwaliteitsbeleid en de Interprofessionele Geboortezorg Teams (IGT) binnen het VSV voor de uitvoering ervan. Iedere zwangere heeft daarbij recht op de zorg die nodig is, als het kan vanuit de persoonlijke zorgverlener, als het nodig is vanuit het team. Maar de zorgverleners blijven altijd gezamenlijk verantwoordelijk. Samenwerking is dus niet meer vrijblijvend.
Het VSV gaat zijn eigen kwaliteit monitoren en maakt een gezamenlijk jaarverslag op basis van de regionale uitkomstindicatoren. Dit wordt door de in het VSV samenwerkende partijen besproken en gespiegeld aan landelijke cijfers. Indien nodig stelt het VSV daarna verbeteracties op en werkt op deze wijze continu aan verbetering van de zorg aan de zwangeren.
Kwaliteitsmeetlat
De zorgstandaard schrijft dus geen gedetailleerd landelijk kader voor, maar laat ruimte voor regio-specifieke problemen, zoals grote afstanden, of specifieke groepen hoog risico zwangeren. Dus ruimte voor regionale verscheidenheid, maar wel een zelfde kwaliteitsmeetlat.
De zwangere staat centraal in deze standaard, maar is ook partner in de verbetering van kwaliteit. In de regio worden ouder- of moederraden opgezet die in het VSV meedenken over kwaliteit en service van de geboortezorg. De keuzevrijheid blijft bestaan, maar de aard van de keuze gaat wel veranderen: niet een keuze voor een individuele verloskundige of gynaecoloog maar een keuze voor een samenwerkend team.
Richtsnoer
Meedoen met kwaliteitsverbetering is anno 2016 niet meer vrijblijvend, ook niet in de geboortezorg. De zorgverleners in de regio’s zijn aan zet en zorgverzekeraars hebben met de Zorgstandaard ook een richtsnoer voor hun inkoopbeleid en de Inspectie voor de GezondheidsZorg (IGZ) heeft met de Zorgstandaard ook handvatten voor het toezicht.
En nu van tekentafel naar bouwplaats. Het Zorginstituut gaat de implementatie ondersteunen en zal samen met het CPZ een plan opstellen. Daarbij zal het onderling leren van best practices centraal staan. Er zijn immers al flink wat regio’s waar met succes wordt samengewerkt in de geest van de zorgstandaard.
De VSV’s moeten nu aan de bak. Samen leren en verbeteren binnen het VSV, daar draait het om. De Zorgstandaard borgt dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren. En dat in het belang van de zwangere en haar ongeboren kind.