Op de valreep hebben zorggroep De Ondernemende Huisarts (DOH) en zorgverzekeraar VGZ een akkoord bereikt over het contract voor ketenzorg in 2018 en 2019. Daarmee is een gang naar de rechter van DOH van de baan. Een van de onderliggende oorzaken van het conflict was het door VGZ voorgestelde tarief, maar dat was zeker niet het enige.
VGZ wil een beloning op resultaat en wenst toegevoegde waarde. De zorgverzekeraar wil dat de verhouding zorgkosten versus overhead 80 procent-20 procent is en wenst bij nieuwe zorg een positieve businesscase gepresenteerd zien.
Belangrijk geschilpunt tussen DOH en VGZ is ook het inclusieplafond dat VGZ wilde instellen voor de keten voor Vaatziekten en Verhoogd Vasculair Risico (VVR). VGZ hanteert voor VVR naast een tariefdaling van 20 procent een streefinclusie van 4 procent, gebaseerd op het maximale inclusiepercentage van 5 procent van 2016 en 2017. De tariefdaling wordt door VGZ gemotiveerd met hun feit “dat niet iedere patiënt hetzelfde programma hoeft te krijgen”.
Kritiek
De opstelling van VGZ impliceert dat huisartspraktijken met een quotum moet gaan werken. Dat lijkt niet acceptabel. DOH wijst op het feit dat de verzekeraar dan op de stoel van de huisarts gaat zitten, waarbij de huisarts, niet de verzekeraar(!), de patiënten aan moet wijzen die niet de optimale (keten)zorg krijgen. Inclusiecriteria zijn overigens onderbouwd.
Het inclusieplafond instellen voor preventie is sowieso vreemd in een tijd dat overgewicht en de daarbij horende risico’s, een toenemend probleem vormen. Daarnaast is de aanname van VGZ discutabel dat invoering van persoonsgerichte zorg (elke patiënt een individueel zorgplan) ten koste van programmatische zorg (elk patiënt hetzelfde programma) een besparing oplevert. Dat mag je hopen, maar niet stellen. En zeker niet alvast vooraf laten volgen door een opgelegde tariefkorting.
Waarde ketenzorg
In 2016 hadden bijna 1,7 miljoen Nederlanders ketenzorg nodig. Met tussen 2011 en 2016 een gemiddelde instroomstijging van 50 procent per jaar. Om meer inzicht te krijgen in de waarde van ketenzorg is een wetenschappelijk onderzoek gestart naar de effectiviteit. Uitgevoerd door Panaxea en betaald door de gezamenlijke zorggroepen. Het onderzoekstraject is gestart in oktober 2017 en heeft een doorlooptijd van zes maanden.
Mede gezien de hoge instroom in de laatste jaren, stijgen jaarlijks de kosten ketenzorg uit boven het beschikbare landelijk kader. Tot op heden werden de meerkosten betaald uit de basiszorg van huisartsen, een budget wat toch al onder druk staat. Dat er landelijk budget aan segment S2 is toegevoegd voor programmatische ouderenzorg en GGZ, onderdeel van het DOH-aanbod, is mij niet bekend.
De landelijke kostenoverschrijding betekent met de huidige spelregels van de Zorgverzekeringswet dat zowel de verzekeraar als de zorgverlener het zich eigenlijk niet kunnen permitteren om met kostenoverschrijdingen zo verder te gaan. Vandaar mijn pleidooi voor het afschaffen van het derde segment met overheveling van dat budget naar S1.
Leefstijlbelasting
Ten aanzien van primaire preventie (VVR) moeten de kosten niet uit het budget van de curatieve zorg worden betaald, maar moeten opgebracht via een leefstijlbelasting te innen bij de leverancier van ongezonde producten met te veel vet, zout en suiker, inclusief sigaretten en alcohol.
Inderdaad moeten we overgaan op veel meer persoonsgerichte zorg, niet omdat dat goedkoper is, maar omdat dat meer recht doet aan de individuele situatie: niet de ziekte maar de persoon met de ziekte staat centraal. Een uitgangspunt wat overigens geheel aansluit bij het huisartsgeneeskundig denken, niet recent, maar al decennia.
Huisarts N.P