Zorgverleners praten minder met patiënten over beslissingen rondom het levenseinde als hun patiënt laag opgeleid is. Dit blijkt uit een kennissynthese van het NIVEL naar sociale ongelijkheid in de palliatieve zorg.
Opleidingsniveau blijkt een rol te spelen bij hoe patiënten en naasten de palliatieve zorg ervaren en op de mate waarin er met hen wordt gesproken over beslissingen aan het levenseinde, bijvoorbeeld over hoe een patiënt aankijkt tegen doorgaan of stoppen van een levensverlengende of palliatieve sedatie. Zorgverleners voeren daarover minder gesprekken met patiënten met basisonderwijs als hoogst genoten opleiding.
Volgens het NIVEL zijn er geen verschillen tussen hoger en lager opgeleide mensen in het aantal contacten met hun huisarts aan het eind van het leven. Er is ook geen relatie tussen al dan niet thuis overlijden en het opleidingsniveau van de patiënt. Ongelijkheid lijkt dus niet zo zeer te zitten in de hoeveelheid zorg, maar in de ervaren kwaliteit van zorg.
Palliatieve sedatie
Als iemand in de laatste fase van het leven is, moeten er vaak besluiten genomen worden over bijvoorbeeld doorgaan of stoppen van een levensverlengende behandeling, of het ophogen van pijnmedicatie met een mogelijk levensverkortend effect, of palliatieve sedatie. Volgens het landelijke Kwaliteitskader Palliatieve Zorg moet de zorgverlener daarover in gesprek gaan met de patiënt en de betrokken naasten. Dit leidt tot besluiten die het beste passen bij de waarden, wensen en behoeften van de patiënt in die fase van zijn leven.
“Patiënten en hun naasten voelen zich waarschijnlijk beter gehoord en ervaren meer regie over hun zorg en resterende leven wanneer ze actiever geïnformeerd worden en hun wensen bespreekbaar zijn”, stelt het NIVEL. De auteurs van de kennissynthese raden zorgverleners aan om bij de laagst opgeleide patiënten en naasten alert te zijn op de kwalitatieve zorg. Lager opgeleide patiënten ervaren minder vaak dat zorgverleners respect hebben voor hun autonomie, zoals mee kunnen beslissen in de zorg.