Bestaande regionale verschillen in het gebruik van langdurige zorg laten zich niet makkelijk verklaren. Het is onzeker of het kabinet hierdoor een bezuiniging van een half miljard euro op de langdurige zorg aan ouderen en chronisch zieken kan realiseren. De ingeboekte besparing is bovendien onvoldoende onderbouwd.
Dit blijkt uit het onderzoek ‘Regionale verschillen in de langdurige zorg – Mogelijke verklaringen voor zorggebruik van ouderen en chronisch zieken’ van de Algemene Rekenkamer, uitgevoerd met hulp van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Of en hoeveel langdurige zorg iemand gebruikt, wordt vooral bepaald door factoren als de gezondheid van de patiënt, de leeftijd en de samenstelling van het huishouden en het inkomen. Omdat dit factoren zijn waar de overheid relatief weinig invloed op heeft, concludeert de Rekenkamer dat de minister “weinig mogelijkheden heeft om te sturen op doelmatiger gebruik van langdurige zorg door ouderen en chronisch zieken”.
Minister Edith Schippers (VWS) wil vanaf 2017 structureel 500 miljoen euro bezuinigen op de langdurige zorg voor ouderen en chronisch zieken. Dit voornemen maakt deel uit van de hervorming van de hele langdurige zorg met een voorziene besparing van 3,5 miljard euro. De minister begroot voor 2015 19,5 miljard euro uit te geven via de Wet langdurige zorg (Wlz). Voor de Wlz heeft de bewindsvrouw de ambitie geformuleerd om de regionale verschillen in indicatiestelling, zorggebruik en inkooptarieven terug te dringen.
Onderbouwing is onvoldoende
De Algemene Rekenkamer noemt de onderbouwing voor de bezuiniging van een half miljard euro “onvoldoende”. De minister heeft onvoldoende handvatten om de besparing te realiseren, zeker nu sinds 2015 het kabinet de langdurige zorg hervormt. Bij deze hervorming wordt maatwerk gestimuleerd, maar dat kan volgens de Rekenkamer ook leiden tot grotere verschillen in het gebruik van zorgvoorzieningen tussen regio’s. Dit komt doordat gemeenten en andere instanties een rol krijgen. Dit maakt het vraagstuk van zo doelmatig mogelijke langdurige zorg complexer, terwijl de minister juist denkt dat meer doelmatigheid in de langdurige zorg kan leiden tot kostenbeheersing.
Nadere analyse wijst volgens de Rekenkamer uit dat de kwaliteit van het zorgaanbod en de mate van samenwerking in een regio tussen mantelzorgers, huisartsen en andere zorgaanbieders ook factoren zijn die een rol spelen in de mate waarin langdurige zorg gebruikt wordt. Maar hierover zijn onvoldoende goede gegevens beschikbaar om vast te stellen hoe doelmatig de zorg in een regio georganiseerd is. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer biedt wel aanknopingspunten, daarom beveelt de Rekenkamer aan om vervolgonderzoek uit te laten voeren.
Regionale verschillen
Daarnaast beveelt de Rekenkamer de minister aan om uit te zoeken in hoeverre de bekostigingswijze van de Wlz een rol kan spelen bij het terugdringen van de regionale verschillen. “De huidige wijze van bekostiging is namelijk grotendeels op historische gronden (namelijk de contracteerruimte van het voorgaande jaar) gebaseerd waarmee regionale verschillen mogelijk in stand worden gehouden.” De Rekenkamer adviseert de minister hierbij in overweging te nemen om in de toekomst bij de bekostiging het verwachte zorggebruik als uitgangspunt te nemen, waarbij uitvoerders van de wet voor extra budget een inhoudelijke motivering moeten geven.
Staatsecretaris Martin van Rijn reageert in het rapport op de conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer. Hij is het gedeeltelijk met de conclusie eens dat leeftijd, gezondheidstoestand en inkomen weinig mogelijkheden bieden om te sturen op doelmatig zorggebruik. Maar hij ziet wel mogelijkheden om de zorgverlening en de organisatie daarvan doelmatiger in de richten – ook in regio’s met een hoog zorggebruik. Deze ambitie, schrijft de Algemene Rekenkamer in haar nawoord, “gaat voorbij aan de boodschap dat de ingeboekte besparing onvoldoende onderbouwd is”. Van Rijn is het wel met de Rekenkamer eens dat er meer onderzoek nodig is.
Zorggebruik lager dan verwacht
Analyses van de Algemene Rekenkamer en CBS wijzen uit dat in zeven zorgkantoorregio’s (in Oost-Brabant, Noord-Limburg en delen van Overijssel) het gebruik door ouderen en chronisch zieken van zorg met verblijf in een instelling, 5 tot 15 procent hoger ligt dan verwacht mag worden vanwege de bevolkingssamenstelling. In één regio, Zaanstreek/Waterland, is het zorggebruik juist 15 procent lager dan verwacht. In de regio Haaglanden is de zorgomvang lager dan verwacht, terwijl dit in de nabije regio Delft juist hoger is. Bij zorg zonder verblijf (dus thuis) vallen de regionale verschillen weer anders uit: in Zeeland, delen van Noord-Brabant en de Randstad worden deze vormen van zorg minder benut dan te verwachten is, in enkele regio’s in Gelderland en Overijssel en twee in Noord- en Zuid-Holland is dit juist meer.
—
Hoe overleven zorgaanbieders de transitie in de langdurige zorg? Hoe lukt het om zich snel en adequaat aan te passen aan gewijzigde omstandigheden? Wat kunt u leren van uiteenlopende keuzes. Op 12 juni organiseert Skipr het congres “Transitie is nog lang geen transformatie”.