479409252
Gemeenten krijgen de integrale jeugdhulp niet van de grond. In de jeugd-ggz zijn de wachtlijsten langer en door de nadruk op administratieve- en verantwoordingsprocessen, en door lagere tarieven, is er minder ruimte voor innovatie en kwaliteitsborging. Dat blijkt uit een enquête van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) onder 285 vrijgevestigde psychologen en pedagogen.
De decentralisatie van de jeugdhulp van het Rijk naar de gemeenten had moeten leiden tot snellere, meer samenhangende en gepaste hulp aan kinderen en jongeren. Door vermindering van de administratieve lastendruk had bovendien meer ruimte moeten ontstaan voor zorgprofessionals.
Wachttijden jeugd-ggz
De vrijgevestigde psychologen en pedagogen die aan de enquête deelnamen, constateren dat het tegenovergestelde is gebeurd. Samenwerking en een integrale aanpak blijken nog vooral een idee en niet de praktijk. Gemeenten en hulpverleners weten elkaar nog onvoldoende te vinden, geeft 46 procent van de respondenten aan. De beleidsvrijheid die gemeenten hebben leidt tot onduidelijke toegang en juist extra administratieve lasten.
Wachttijden in de jeugd-ggz blijven te lang. Meer dan de helft (57 procent) van de respondenten zegt een wachtlijst te hanteren en bij bijna 60 procent van de ondervraagden met een wachtlijst is sprake van een langere aanmeldwachttijd dan nog als redelijk kan worden aangemerkt. Deze percentages zijn hoger dan in 2016, aldus de NIP.
Gestandaardiseerde inkoop
Voor de jeugd ggz wordt 2018 het jaar van de waarheid. Voor het komende jaar is een nieuwe, gestandaardiseerde inkoopsystematiek aangekondigd. Of dit de situatie gaat verbeteren is volgens de NIP maar de vraag. Volgens het instituut hebben veel gemeenten dit nog niet op orde, in tegenstelling tot het bericht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 19 juli dat reeds 80 procent van de gemeente de nieuwe standaarden consistent gebruikt.
Het NIP en P3NL, de federatie van psychologen, pedagogen en psychotherapeuten, willen de uitkomsten van de enquête gebruiken om met zorgverzekeraars, gemeenten en ministeries in gesprek te gaan.