Preventie en behandeling op afstand kunnen effectief zijn bij psychische problemen als depressie en problematisch alcoholgebruik. Zelfs digitale zelfhulp zonder tussenkomst van een hulpverlener kan symptomen en klachten verbeteren en digitale therapie lijkt even goed te werken als reguliere face-to-face therapie. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Heleen Riper naar de digitale preventie en behandeling van psychische problemen, ofwel e-Mental-health, aan de faculteit Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de VU.
eMental-health heeft nog niet tot de verwachte ‘killer app’ of ‘disruptieve innovatie’ in de GGZ geleid. Digitale hulp werkt niet voor iedereen maar het is nog onduidelijk voor wie wel en voor wie niet, en ook blijkt het klinisch niet beter dan face-to-face therapieën, zo blijkt uit het onderzoek.
Verder is de inbedding in de dagelijkse GGZ praktijk nog verre van optimaal en vragen patiënten niet massaal om digitale therapieën voor hun depressie of angststoornis. Riper denkt dat het onderzoek naar eMental-health een andere weg in moet slaan.
Om daadwerkelijk het eMental-health potentieel ten volle te benutten gebruikt de onderzoeker drie onderzoekslijnen, die gezamenlijk en in interactie met elkaar een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van de werkzaamheid, toegankelijkheid en patiënttevredenheid van digitale therapieën.
Ten eerste moeten individuele patiëntkenmerken meegewogen worden in het voorspellen van het succes van digitale interventies voor de individuele patiënt. Deze patiëntkenmerken variëren van genetische, biologische, psychologische tot omgevingsfactoren. Deze kenmerken worden steeds vaker onderzocht met smartphones en draadloze sensoren die zowel subjectieve als meer objectieve kenmerken kunnen meten bij en door patiënten zelf thuis of waar zij zich dan ook bevinden.
Riper richt zich daarbij specifiek op het ‘digitale fenotype’. Dit fenotype verwijst naar de wijze waarop een persoon zich digitaal manifesteert bijvoorbeeld op sociale media. Zij onderzoekt of digitale fenotypes een indicatie kunnen geven van (beginnende) psychische problemen. Daarnaast onderzoekt Riper de relatie tussen digitale fenotypen en behandeluitkomst van digitale behandeling.
De tweede onderzoekslijn van Riper en haar team richt zich op het vergroten van het engageren van patiënten zowel bij de ontwikkeling van als de uitvoering van digitale therapieën én het onderzoek hier naar, bijvoorbeeld via ‘gamification’ en ‘geautomatiseerde coaches’.
Ten derde richt zij zich op het versterken van de verbinding tussen de GGZ-praktijk en het eMental-health onderzoek. Het accent ligt hierbij op het vergroten van onze kennis om digitale interventies succesvol te implementeren in de reguliere GGZ-praktijk, zo is te lezen op de website van de VU.