Beeld: Natee Meepian/stock.adobe.com
Voor het rapport Wat beweegt de basisarts? ondervroeg het capaciteitsorgaan ruim een kwart van de artsen die (nog) geen specialist zijn. Van hen werkt de meerderheid (68 procent) in een ziekenhuis of de huisartsenzorg (10 procent). De ouderenzorg, ggz en GGD’s zijn met een percentage rond de 5 procent minder goed vertegenwoordigd. Nog geen procent van de basisartsen in het onderzoek is werkzaam buiten de zorg.
Toch overweegt tien procent van de ondervraagden dat wel. Daarmee staan organisaties buiten de zorg op vijfde plek als meest waarschijnlijke toekomstige werkgever voor basisartsen, achter een perifeer ziekenhuis, een huisartsenpraktijk, een topklinisch ziekenhuis of een umc.
Geen exodus
Van een exodus van basisartsen uit de zorg is echter nog geen sprake, staat in het rapport. Dat komt wellicht ook door de grote vraag naar anios (arts/apotheker niet in opleiding tot specialist). Vanwege het personeelstekort in de zorg worden zij ingezet voor taken die anders worden uitgevoerd door een de aios, physician assistant of verpleegkundig specialist. Dar verklaart wellicht ook waarom basisartsen langer in de praktijk werken voordat ze in opleiding gaan. Ongeveer de helft vindt de lengte van de anios-periode precies goed, de andere helft is gelijkelijk verdeeld tussen basisartsen die de periode te lang vinden duren en basisartsen die het juist te kort vinden.
Meer dan tweederde van de basisartsen wil een vervolgopleiding volgen, blijkt uit de cijfers. Iets meer dan een kwart twijfelt daar nog over. Het Capaciteitsorgaan gebruikt de cijfers in de toekomst voor ramingen en adviezen, maar verbindt er nu nog geen conclusies aan.