Het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg bestempelt de euthanasie op een demente, wilsonbekwame vrouw, twee jaar geleden in een Haagse instelling, als deels onzorgvuldig. De verantwoordelijke arts is berispt.
Op het moment dat zij voorafgaand aan de euthanasie een middeltje in haar koffie kreeg voor een rustige inleiding, was de patiënte niet over de plannen ingelicht. Wel had ze ooit opgeschreven dat zij wilde sterven voor zij naar een tehuis moest, maar later voegde zij toe dat ze zelf het moment wilde bepalen. Door omstandigheden ging dat moment echter voorbij.
Volgens de specialiste ouderengeneeskunde die de euthanasie verrichtte, zou een laatste bespreking van de aanstaande euthanasie niet meer bij de patiënt zijn aangekomen. Zij was ervan overtuigd dat de vrouw dood wilde. De inmiddels gepensioneerde arts had toch moeten proberen om de levensbeëindiging met de patiënte te bespreken, vindt het college. “Het recht om over het eigen leven te beschikken raakt een demente patiënte in beginsel niet kwijt.”
Onduidelijk en tegenstrijdig
Het college vindt de schriftelijke wilsverklaring ook niet voldoende, omdat deze “onduidelijk en tegenstrijdig” was. “Er stond in dat patiënte niet naar een verpleeghuis wilde, maar ook stond er in dat dat patiënte zelf het moment van euthanasie wilde kiezen. Patiënte heeft echter nooit om euthanasie gevraagd, niet (eerder) aan de huisarts en ook niet in het verpleeghuis”, aldus de verklaring van het college. De vrouw zei de ene keer dat ze dood wilde, maar de andere keer juist weer van niet.
Een schriftelijke euthanasieverklaring mag niet voor meer uitleg vatbaar te zijn. “Er is in beginsel geen ruimte voor interpretatie ervan.” (ANP)