© Lagartija de colores / fotolia.com - Bildnummer: #33422725 33212 Folienprogramm Bkf Ausbildung
Het aantal loze ambulanceritten steeg tussen 2008 en 2013 gemiddeld met bijna tien procent per jaar. Opvallend is de sterke toename van het aantal loze ritten sinds 2010; in de periode 2010-2013 gemiddeld 16,1 procent per jaar. Uitschieter was het jaar 2013, toen ambulances ruim 44 duizend keer voor niets uitrukten, een stijging van ruim 27 procent ten opzichte van het jaar daarvoor en zo’n vijf procent van het totaal aantal ambulance-inzetten. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid.
De vraag naar spoedeisende ambulancezorg in Nederland neemt toe. Dat blijkt uit cijfers over de ambulancezorg zoals gepubliceerd in de sectorrapportages Ambulances in zicht. Deze rapportages worden jaarlijks uitgebracht door brancheorganisatie Ambulancezorg Nederland.
Uit die cijfers bleek al dat het gebruik van spoedeisende ambulancezorg in de periode 2008-2013 met gemiddeld 4,2 procent per jaar is gestegen. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen vroeg het ministerie van VWS het RIVM om nader onderzoek te doen.
5 procent
Het RIVM analyseerde gegevens van de Nederlandse ambulancezorg over de periode 2008-2013. Daarnaast is een literatuurstudie naar internationale publicaties in wetenschappelijke tijdschriften uitgevoerd.
Er zijn drie hoofdcategorieën ambulancevervoer. ‘Declarabele’ inzetten zijn inzetten waarbij een patiënt wordt vervoerd. Bij spoedeisende inzetten betreft dit meestal vervoer van de patiënt naar een spoedeisende hulp (SEH) afdeling van een ziekenhuis. Bijna 68 procent van de spoedeisende inzetten in 2013 was declarabel.
Inzetten waarbij geen patiënt wordt vervoerd zijn in te delen in twee categorieën. In de eerste categorie wordt wel zorg verleend aan een patiënt maar is er geen noodzaak tot vervoer. Dit zijn zogenaamde ‘Eerste hulp geen vervoer’ (EHGV)-inzetten. In 2013 betrof dit bijna 27 procent van de spoedeisende inzetten. Bij inzetten van de tweede categorie is er geen hulp verleend, noch vervoer geboden. Dit worden ‘loze’ ritten genoemd. In 2013 was ruim 5 procent van het aantal spoedeisende inzetten een loze rit.
Het aandeel loze ritten op het totaal aantal inzetten is toegenomen van 4,4 procent in 2009 tot 5,4 procent in 2013. Het aandeel EHGV-inzetten steeg licht van 25,5 procent in 2009 naar 26,7 procent in 2013. Logischerwijs daalde het aandeel declarabele inzetten, van 70 procent in 2009 naar 67,9 procent in 2013.
Spoed
Op basis van het totaal aantal inzetten per jaar is het aantal spoedeisende inzetten in de Nederlandse ambulancezorg tussen 2008 en 2013 met gemiddeld 4,2 procent per jaar gestegen van bijna 664 duizend inzetten in 2008 naar ruim 816 duizend in 2013.
Tussen 2008 en 2013 nam de spoedeisende en minder spoedeisende inzet van ambulances in gelijke mate toe. De stijging van urgente gevallen in 2013 is opvallend. Met 5,4 procent was de groei van het aantal spoedeisende inzetten het hoogst.
Bevolkingsgroei verklaart de helft
Slechts de helft van de toename in ambulance-inzetten wordt verklaard uit bevolkingsgroei. De productiegroei in de periode 2009-2012 van het totaal aantal spoedeisende inzetten was gemiddeld 3,7 procent per jaar. Op basis van de analyse van de ritgegevens van de acht regio’s, met informatie over leeftijd en geslacht van de patiënt, kon 1,6 procent van deze groei worden toegewezen aan demografische ontwikkelingen. Hiervan is 0,6 procentpunt toe te schrijven aan de toename van de bevolkingsomvang en 1,0 procent aan de verandering van de samenstelling van de bevolking (vergrijzing). De resterende groei van 2,1 procent per jaar is een ‘rest’-groei en heeft verschillende, onbekende, oorzaken.
Mannen maakten iets minder gebruik van ambulance-inzet, 65-plussers iets meer: in 2009 was het aandeel van mannelijke patiënten in de spoedeisende inzetten 50,8 procent. Dit aandeel nam af naar 50,4 procent in 2012. Het aandeel patiënten van 65 jaar en ouder in het totaal aantal spoedeisende inzetten nam toe van 43 procent in 2009 tot 45 procent in 2012.
Verschillen
Uit het onderzoek blijkt verder dat de inzet van ambulances in niet-stedelijk gebeid iets meer is toegenomen dan in stedelijk gebied. De gemiddelde groei per jaar in de periode 2008-2012 in zeer stedelijk gebied was 2,9 procent, in sterk stedelijk gebied was deze 4,4 procent, in matig stedelijk gebied 4,8 procent, in weinig stedelijk gebied 4,5 procent en in niet stedelijk gebied was de gemiddelde groei per jaar 4,1 procent.
Tussen regio’s bestaan grote verschillen. De gemiddelde groei per jaar van het totaal aantal spoedeisende inzetten over de periode 2008-2013 varieert van 1,7 procent voor de Gooi- en Vechtstreek tot 8,3 procent voor de Brabant Noord. De groeicijfers variëren sterk per jaar en per regio. Het is lastig om in deze resultaten een structuur van de ontwikkelingen te zien, aldus de RIVM.
Uit de analyse is gebleken dat er een kleine verschuiving is van inzetten van de dag naar de avond en de nacht. Binnen de week is een zeer kleine verschuiving van het aantal inzetten van werkdagen naar de zaterdagen en zon- en feestdagen te zien.
Internationaal
Het RIVM bekeek ter vergelijking ook studies uit Groot-Brittannië, Canada, de VS, Australië en Zwitserland. Uit alle studies waarin algemene trends zijn bestudeerd, komt naar voren dat het aantal ambulance-inzetten is toegenomen van eind 20ste /begin 21ste eeuw tot eind jaren ‘10. De toename varieerde van 1,2 tot 8,9% per jaar.
In sommige door het RIVM bestudeerde artikelen worden door de auteurs mogelijke verklaringen geopperd voor de stijgende trends. Ontwikkelingen die ook in Nederland een rol zouden kunnen spelen, zijn groei en veroudering van de bevolking, toename van het aantal thuiswonende ouderen, minder sociale steun, dalend zorgaanbod voor thuiswonende ouderen, toenemend gezondheidsbewustzijn (symptomen van AMI en beroerte worden sneller herkend, en men beseft dat snel transport naar een ziekenhuis vereist is), toenemende verwachtingen over de beschikbaarheid van zorg en toename van het aantal onverzekerden.