Beeld: tomozina/Getty Images/iStock
Dat staat in de ‘Historische analyse Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)’, een coproductie van het rijk en de gemeenten (VNG). De studie maakt deel uit van een uitgebreide houdbaarheidsstudie naar de Wmo 2015. Andere publicaties, onder meer van het CPB, verschijnen later.
Disclaimer staatssecretaris Maarten van Ooijen
Staatssecretaris Maarten van Ooijen van VWS waarschuwt geïnteresseerden in een Kamerbrief om op basis van deze ene publicatie verregaande conclusies te trekken: “Ik wil dan ook uw Kamer en iedereen die verder belangstelling heeft om dit onderdeel van de studie tot zich te nemen, op het hart drukken mogelijke conclusies als voorlopig te beschouwen.” Vergaande conclusies zijn pas mogelijk in samenhang met de andere onderzoeken. Dat laat onverlet dat de reflecties van gemeenten in deze ‘Historische analyse Wmo 2015’ voer tot discussie zullen geven. Volgens de ambtenaren is dit juist de bedoeling, schrijven ze in de begeleidende beslisnota.
Gemeenten en gemengde gevoelens
Gemeenten kijken met gemengde gevoelens terug op de Wmo 2015. Enerzijds zien ze de wet als ‘hun’ wet. Dit omdat het een kaderwet is die hen veel beleidsruimte geeft om datgene te doen dat het hart raakt van menig gemeentebestuurder: het verschil maken met het oog op welzijn van hun burgers. Anderzijds hebben gemeenten het gevoel dat de oorspronkelijke bedoeling van de wet steeds meer uit beeld is geraakt. Door beïnvloeding van buitenaf is de Wmo 2015 verworden tot een regeltjeswet die weinig ruimte overlaat aan individuele gemeenten.
Bezuinigingen Wmo 2015
Gemeenten zijn bij de invoering van de Wmo 2015 akkoord gegaan met forse bezuinigingen. De overheveling van nieuwe taken van het rijk naar de gemeenten (door de opheffing van de AWBZ, ook wel de ‘decentralisatie’ genoemd) ging gepaard met een bezuiniging van 20 procent, uitgezonderd beschermd wonen. Op de huishoudelijke hulp bedroeg de bezuiniging zelfs 30 procent. In ruil daarvoor zouden gemeenten vergaande beleidsvrijheid krijgen.
Beleidsruimte Wmo 2015 beperkt
Interventies van de rijksoverheid en jurisprudentie van rechterlijke uitspraken beperkten de afgesproken beleidsruimte echter in sterke mate. Vanuit het rijk waren vooral de Amvb reële tarieven en de invoering van het Wmo abonnementstarief een streep door de rekening van gemeenten. Niet alleen vanwege de extra kosten, maar vooral ook doordat de interventies volgens gemeenten in strijd waren met alles waar de Wmo voor staat: keuzes maken voor de inwoners die de ondersteuning het hardste nodig hebben. Het abonnementstarief stelde welgestelde burgers echter in staat een beroep te doen op schaarse financiële middelen van gemeenten, terwijl ze hun huishoudelijke hulp voorheen nog zelf betaalden.
Resultaatgericht indiceren
Ook de rechterlijke uitspraak over resultaatgericht indiceren was in de perceptie van gemeenten een bittere pil. De rechter haalde een streep door resultaatgericht indiceren, ook wel ‘schoon huis’ genoemd. Terwijl de wetgever in de aanloop naar de invoering van Wmo 2015 juist had gesteld dat het resultaat bijvoorbeeld een schoon huis kan zijn in plaats van het aantal uren geleverde zorg en ondersteuning.
Deur Wmo staat open
Tegelijkertijd bleef de Wmo 2015 wel zijn open karakter behouden. Anders dan in de Wlz of de Zvw is de toegang niet sterk gereguleerd. Waar burgers aan strenge criteria moeten voldoen voordat ze een beroep kunnen doen op de Wlz en de Zvw, staat de deur van de Wmo 2015 aan de voorkant voor iedereen open. Daardoor komt iedereen die elders geen toegang heeft op het bordje van de Wmo.
Praten zonder invloed
Ook leidde ander beleid – zoals Wozo, IZA, zorgakkoorden over ggz en wijkverpleging – telkens tot groter beroep op de Wmo. Gemeenten konden weliswaar meepraten over sommige aanpassingen, maar onder meer door de gedetailleerde coalitieakkoorden was er nauwelijks ruimte voor invloed. Mee mogen praten zonder invloed leidde zo eerder tot frustratie dan tot meer vertrouwen.
Wmo 2015: regeltjeswet
Door de bemoeienis van buitenaf is er van de oorspronkelijke bedoeling van de wet weinig over. Gemeenten zagen de kaderwet met veel beleidsvrijheid verdampen tot een regeltjeswet. Daardoor gingen veel gemeenten ook over op beheersing en controle via strakke criteria en indicaties, terwijl ze dat eigenlijk niet wilden. Terwijl gemeenten worstelden met gebrekkige financiële randvoorwaarden, kregen ze vanuit het rijk het ene na het andere vernieuwingsprogramma voor de kiezen.
De decentralisatie-paradox
Zo ontstond een situatie die ook wel de decentralisatie-paradox is gaan heten: hoe meer het rijk overlaat aan gemeenten (waardoor verschillen ontstaan), hoe meer het rijk er zich bemoeit (juist vanwege deze verschillen). Terugkijkend heeft er volgens de gemeenten van meet af het nodige wantrouwen richting hen bestaan. Gemeenten vragen zich af of de consequenties van de decentralisaties wel ten diepste zijn geaccepteerd. De gang van zaken rond de Wmo 2015 heeft de vertrouwensrelatie tussen gemeenten en rijk niet bevorderd, stellen gemeenten vast.
Gert van Dooren
Lees de korte notitie ” De boom of het rizoom” Hierin staat kraakhelder beschreven wat maakt dat ambtelijke organisaties nu eenmaal ( blijven ) doen wat ze doen. Oftewel, meer van hetzelfde.
Berno van der Wal
Niet alleen aanbieders
Berno van der Wal
dit ging niet helemaal goed. “Gemeenten kijken met gemengde gevoelens terug op de Wmo 2015”. Niet alleen gemeenten maar ook aanbieders (als ik voor onszelf spreek) om dezelfde redenen. De zorg die binnen de WMO valt (bijv. begeleiding) is vaak langdurig en complexe problematiek. De vraag is of WMO begeleiding langer dan 1-2 jaar wel thuishoort in de WMO. Dit zou beter een plek hebben in de WLZ omdat het langdurig is. Gemeenten kunnen dan het voorliggend veld bedienen voor kortdurende en minder complexe zorgvragen met 1-2 aanbieders. Zo krijgen gemeenten meer grip op de aanbieders en kunnen er lokale maatwerk afspraken worden gemaakt. Nu kun je als begeleider op 1 dag te maken krijgen met 5 tarieven voor hetzelfde werk. Begeleiding regulier en complex in gemeente A, daarna in gemeente B en daarna aan een client vanuit de WLZ. Dezelfde zorg, dezelfde kostprijs maar andere tarieven. Dat is te bizar voor woorden en niet meer houdbaar. Uit recente reële kostprijsonderzoeken komt bij gemeente A dat het tarief toereikend is, in gemeente B moet er 20% bij terwijl het tarief op een paar euro na hetzelfde was. Gemeenten hebben die 20% niet op de plank liggen….
c.blankers1@kpnplanet.nl
Ik ben ook door de molen van de gemeente gehaald. Bizar dat er zulke inhumane regels worden toegepast. Laten alle gemeenten de Wmo met gelijke tarieven uitvoeren. Wij wonen niet in Amerika!!!
Rob Leensen
Er waren ooit eens accountants die VNG en VWS al op 7 januari 2014 gewaarschuwd hebben voor de nadelige gevolgen van de decentralisatie als geen landelijke regie en uniforme zouden ontbreken. Accountants die normaal bekend staan om het terugkijken hebben hier laten zien dat ze ook hele goede voorspellers zijn. Jammer dat de brandbrieven van de NBA en Coziek uit 2014 en 2015 niet adequaat zijn opgepakt door de overheid, waardoor de instanties zelf – nu 10 jaar later – zelf tot de conclusie komen dat de decentralisatie gevangen zit in haar eigen web.
Dick Nieuwpoort
De frustratie is doordrenkt van
kritiek op de landelijke overheid e.a. instanties, maar het zou van realiteitszin getuigen als de gemeenten en/of VNG ook de hand in eigen boezem zouden steken: korte termijn projectjes, aanbestedingscircussen, regelneverij etc.; net als hetgeen van de gedecentraliseerde jeugdzorg is geworden. Ook daarvoor is dezelfde klagende gemeente verantwoordelijk.
Dick Nieuwpoort
Mauk van Heemstra / Society 4.0
Weer een prachtvoorbeeld van hoe wij onderweg zijn naar nieuwe maatschappelijke verhoudingen zoals beschreven in Society 4.0: terug naar gemeenschap en menselijkheid en eigen regie op regionaal niveau.
De oergedachte van de WMO was heel goed: decentralisatie. Alleen waren gemeentes meestal te klein om de expertise te hebben voor de opgaven. Daarna ontstonden bijv. o.a. in de jeugdzorg autonome (!) processen om de zorg regionaal, dus boven-lokaal te regelen. Daarmee werd de professionaliteit wel gehaald. En vervolgens ging het rijk weer in de kramp van decentralisatie terugtrekken naar wantrouwen en controle en werden het weer rigide regeltjes vanuit wantrouwen.
De oplossing is simpel: laat al het centralisme los en laat het regionaal ontwikkelen, ook al ontstaan daardoor verschillen. Dat hoort nu eenmaal bij regionalisering. Centralisme heeft zijn tijd gehad en slaat alles dood.
Berno van der Wal
Ik kan me als mens erg vinden in dat idee. Maar beleidsmatig en kwalitatief bekeken (en daarmee ook houdbaarheid) is de vraag of NL daar niet te klein voor is? Is het niet te idealistisch voor een land zo klein en met een economie in verhouding zo groot? We kunnen wel willen dat we elkaar opvangen in mindere tijden, maar geestelijke gezondheidszorg bijvoorbeeld, vraagt om professionele zorg.
Mauk van Heemstra / Society 4.0
Berno,
Regionaal (tussen provinciaal en lokaal in) is toereikend om in professionaliteit te voorzien. Het is dus wel de kunst om dat evenwicht in beeld te houden en anders de schaalgrootte net iets groter of kleiner te maken, voor een passend evenwicht tussen professionaliteit, betaalbaarheid en passend voor de doelgroep. En dit geldt niet alleen voor Nederland, maar wereldwijd.