Dit wordt 24 januari in de Tweede Kamer besproken.
Met de wetswijziging en het toevoegen decentrale loting als selectie-instrument ontstaat een systeem met drie selectiemethoden: selectie op basis van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria; ongewogen loting en een combinatie van selectie en loting, zoals gewogen loting.
Industrie van selectietraining
Op dit moment worden scholieren geselecteerd voor de studie geneeskunde via de decentrale selectie. Het idee daarachter is dat de ‘juiste studenten op de juiste plek’ komen. Probleem is dat er een industrie van selectietraining en coaching is opgetuigd waarmee scholieren zich kunnen voorbereiden op de selectieprocedure. Sommige van deze selectietrainingen kosten honderden euro per dag. Dat is niet voor iedereen te betalen. Loten is goedkoper en bovendien heeft iedereen dan evenveel kans om toegelaten te worden.
Ook de Inspectie van het Onderwijs waarschuwt dat de noodzaak van decentrale selectie moet worden heroverwogen.
Klaas Visser-model
Universiteiten van Nederland (UNL) en de Nederlandse Federatie van umc’s (NFU) willen een soort tussenvorm, het ‘Klaas Visser-model’. In dit selectiemodel worden kandidaten op basis van prestatie op een of meerdere selectie-instrumenten eerst gerangschikt. De hoogst scorende groep wordt automatisch toegelaten en de slechtst scorende groep afgewezen. Vervolgens wordt er geloot in de middengroep.
Volgens de universiteiten en hogescholen wordt met het Klaas Visser-model de kansengelijkheid voor aspirant-studenten vergroot, in het bijzonder voor de grote middengroep. “Wij zijn blij met het wetsvoorstel, maar het kan nog een stap eerlijker. Zodat we de positieve aspecten van loting en kwalitatieve selectie optimaal benutten”, zegt NFU-voorzitter Bertine Lahuis.
Toekomstige hulpverleners
Volgens onderwijssocioloog Lianne Mulder is ook het Klaas Visser-model niet objectief. ‘De gedachte is dat dit de kansengelijkheid zou bevorderen, maar het valt wel te voorspellen welke groepen een hogere kans hebben om te worden aangenomen of afgewezen. Degenen die onderaan zitten zijn niet per se minder goede toekomstige hulpverleners, maar hebben wellicht minder hulp gehad om zich te kunnen voorbereiden.’