Voor het onderzoek bekeek de IGJ de dossiers van uithuisplaatsingszaken bij de Raad voor de Kinderbescherming en van gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming, en sprak met betrokkenen. Het was een steekproef. In 2021 waren er ruim 3300 uithuisplaatsingen. In de helft van de gevallen waren de partijen het daarover eens, in een kwart was een van de partijen er op tegen en in een kwart waren alle betrokkenen er op tegen.
Black box
Jeugdbeschermers blijken maar weinig gesprekken met ouders of kinderen hierover te voeren, concludeert de IGJ. Het grootste deel van de ouders ervaart dat er niet naar hen wordt geluisterd of dat jeugdzorg de moeite nam om hen beter te leren kennen. De meningen van derden worden opgevoerd als feiten, het is niet helder waar diagnoses vandaan komen en verkeerde informatie is heel moeilijk niet uit het dossier te schrappen. Ouders ervaren de besluitvorming over hun gezin als een ‘black box’, schrijft de IGJ. Bovendien krijgen zij onvoldoende hulp om hun recht te halen bij een beslissing waar ze het niet mee eens zijn. Een hoger beroep tegen een uithuisplaatsing wordt daarom niet vaak ingesteld.
Een van de redenen voor de schrikbarende conclusies is dat de keren jeugdbescherming te versnipperd georganiseerd is, vindt de inspectie. Die versnippering is funest voor het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie van professionals met het gezin. Daarnaast speelt er wachtlijstenproblematiek waardoor situaties soms onhoudbaar worden.
Aanbevelingen
De IGJ geeft een aantal aanbevelingen. Zo schrijft de inspectie dat gemeenten zouden moeten zorgen dat elke jeugdige en ouder een onafhankelijke vertegenwoordiger of vertrouwenspersoon moet krijgen. Daarnaast moeten zorginstellingen hun dossiers op orde krijgen en meer tijd nemen om kinderen en ouders te leren kennen en te betrekken bij besluitvorming. Ook moeten professionals mogelijkheden en bevoegdheden krijgen om hulp te regelen op verschillende leefgebieden, zodat het hele gezin zonder vertraging de juiste zorg en ondersteuning krijgt.