Gemeenten proberen meer grip te krijgen op het sociaal domein door te investeren in preventie en toegankelijke voorzieningen, met als doel problemen vroegtijdig op te lossen en op termijn kosten te besparen. Maar de budgetten in het Wmo- en het Jeugddomein blijven knellen. Dit valt op te maken uit de jaarlijkse Benchmark Sociaal Domein van adviesbureau Berenschot onder zo’n 30 gemeenten.
Gemeenten gebruiken volgens Berenschot in toenemende mate hun beleidsvrijheid om te investeren in toegankelijke voorzieningen in het sociale domein. “Een veelgenoemd voorbeeld betreft het opzetten van samenwerkingen met netwerkpartners, zoals huisartsen en scholen, zodat eventuele problemen vroegtijdig gesignaleerd worden”, aldus onderzoekers Paul Schenderling en Wouter Poels.
Een belangrijke inhoudelijke trend in het beleid in het Wmo-domein is het uitbouwen van de samenwerking met het voorliggend veld, zoals welzijnsorganisaties. Bij veel gemeenten zijn beleidsmedewerkers actief bezig met netwerkoverleg met maatschappelijke partners uit het voorliggend veld. Het streven is dat maatschappelijke partners een groter deel van de ondersteuning bij relatief eenvoudige problematiek op zich nemen.
Grote vraagstukken
Het adviesbureau constateert dat de complexiteit van de taken van gemeenten in het kader van de Wmo is toegenomen, met name omdat de ondersteuningsvormen die gemeenten sinds 2015 leveren een hogere ondersteuningszwaarte hebben dan de ondersteuningsvormen die gemeenten sinds 2007 leveren. Verder spelen er in het Wmo-domein “grote vraagstukken” op het terrein van processen en financiën.
Berenschot wijst op de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Besluit Reële Prijs Wmo, op grond waarvan gemeenten reële kostprijzen moeten onderbouwen voor Wmo-producten aan de hand van in het Besluit genoemde kostprijselementen. Volgens het adviesbureau is dit een complex vraagstuk, dat bovendien extra druk op de budgetten met zich meebrengt.
De stand van zaken rond het onderbouwen van reële tarieven hangt sterk af van de lokale context, volgens Paul Schenderling. In de AMvB is namelijk vastgelegd dat een gemeente de reële kostprijs pas hoeft te onderbouwen als na 1 juni 2017 een nieuw contract wordt afgesloten of als een bestaand contract wordt verlengd na die datum. Volgens hem hebben de afzonderlijke gemeenten verschillende momenten waarop contracten opnieuw worden afgesloten of worden verlengd.
Besparen op de kosten
In het Wmo-domein signaleert Berenschot verder dat een toenemend aantal gemeenten bezig is om maatwerkvoorzieningen om te vormen tot algemene voorzieningen. Hiermee beogen gemeenten te besparen op de kosten voor maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld door lichte vormen van dagbesteding aan te bieden als algemene voorziening, waar iedereen die het nodig heeft toegang toe heeft. Volgens Schenderling leent niet elke Wmo-dienst zich voor het stempel algemene voorziening, zoals huishoudelijke hulp.
Het omvormen van bepaalde maatwerkvoorzieningen tot algemene voorzieningen kan ertoe leiden dat een bezoek van een ambtenaar niet meer nodig is bij elke Wmo-aanvraag door een inwoner van de gemeente. Oftewel: het keukentafelgesprek zal wellicht minder vaak voorkomen. Schenderling: “Bij een rolstoelaanvraag van een oudere die slecht ter been is, kan de gemeente ervoor kiezen om dit telefonisch af te handelen, mits er geen aanwijzingen zijn dat de aanvrager meer mankeert waarvoor hij zorg of hulp nodig heeft”.
Jeugddomein
Van alle subdomeinen in het sociaal domein is het jeugddomein het nieuwst voor gemeenten. Een belangrijk vraagstuk in het jeugddomein betreft het vraagstuk van de budgetten. In combinatie met een stijgende onderliggende zorgvraag hebben veel gemeenten in 2017 te maken gekregen met tekorten op het terrein van jeugd. In de periode 2018-2020 blijft het macrobudget Jeugd naar verwachting stabiel, maar het is volgens Berenschot “zeer de vraag of gemeenten een stijgende onderliggende zorgvraag kunnen blijven opvangen met stabiel blijvende budgetten”.
In het jeugddomein speelt verder de forse toename van administratieve lasten voor zorgaanbieders. Waar aanbieders in het verleden met een of enkele financiers te maken hadden, zijn dit er nu vaak meerdere. Hierdoor blijft er van de al schaarser wordende middelen een kleiner deel over voor het primaire proces. “Gemeenten reageren op deze uitdaging door steeds meer de samenwerking te zoeken, bijvoorbeeld bij inkoop en contractmanagement, en door administratieve processen waar mogelijk te uniformeren”, aldus de onderzoekers.
Lichte hulpverlening in eigen beheer
Berenschot signaleert drie trends in het jeugddomein. De eerste is dat diverse gemeenten sinds kort een deel van de lichte hulpverlening in eigen beheer uitvoeren en niet langer uitbesteden aan zorgaanbieders. Hiermee beogen gemeenten te voorkomen dat intensievere hulp nodig is. Bovendien denken gemeenten dat het goedkoper is om lichte hulpverlening in eigen beheer uit te voeren, omdat er synergie behaald kan worden met het toegangsproces.
De tweede trend is dat steeds meer gemeenten proberen meer grip te krijgen op de toegang tot jeugdzorg door de samenwerking te zoeken met onder andere huisartsen en scholen. Een derde relevante trend is het bevorderen van doorstroom uit residentiële jeugdzorg naar ambulante vormen van jeugdzorg. Omdat er in veel gemeenten een gebrek is aan voorzieningen tussen residentiële en ambulante jeugdzorg in, wordt in deze gevallen ingezet op het creëren van tussenvoorzieningen.