Patiënten met een psychische aandoening hebben bij de Levenseindekliniek de kleinste kans dat hun verzoek daadwerkelijk wordt gehonoreerd. Dit gebeurde recentelijk in slechts zes gevallen op een totaal van 121. Patiënten met een lichamelijke aandoening hebben de meeste kans hun verzoek ingewilligd te krijgen.
Dit blijkt uit onderzoek van VUmc en AMC naar de 645 aanmeldingen in het eerste jaar van de Stichting Levenseindekliniek (2012-2013). Het onderzoek wordt vandaag gepubliceerd in JAMA Internal Medicine.
Voor patiënten die met hun verzoek tot euthanasie niet bij hun eigen arts terecht kunnen, bestaat sinds 2012 de mogelijkheid om zich aan te melden bij de Levenseindekliniek. Als de Levenseindekliniek concludeert dat een patiënt aan de wettelijke voorwaarden voor hulp bij levensbeëindiging voldoet, zal de kliniek het verzoek van de patiënt alsnog inwilligen. Uit het onderzoek van VUmc en AMC blijkt het percentage ingewilligde verzoeken bij de Levenseindekliniek (25 procent) in de periode 2012-2013 lager is dan het landelijk gemiddelde (32 procent-45 procent).
Moeilijk
“Dit kan verklaard worden doordat de Levenseindekliniek relatief veel verzoeken krijgt van mensen die psychisch lijden en mensen die hun leven voltooid achten”, zegt promovenda Marianne Snijdewind. “Bij dit soort verzoeken is het vaak moeilijker te beoordelen of er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden en of het verzoek weloverwogen is, twee van de wettelijke voorwaarden waaraan moet worden voldaan.”
In het geval van psychisch lijden werd 5 procent van de totaal 121 verzoeken ingewilligd. Van de mensen die aangaven hun leven voltooid te vinden, werd 28 procent van de veertig verzoeken ingewilligd.
Bijna de helft (47 procent) van de aanmeldingen werd door de Levenseindekliniek afgewezen. Verder bleek dat 19 procent van de aanvragers stierf voordat een verzoek kon worden beoordeeld en dat 9 procent van de aanvragers zijn of haar verzoek weer terugtrok. Snijdewind: “De afwijzing door de Levenseindekliniek van bijna de helft van de aanvragen bevestigt de beslissing van de eigen arts van de patiënt die al eerder negatief op deze hulpvraag reageerde.”