De recente aanscherping van de vrijstellingsregels voor vennootschapsbelasting zet het streven naar meer ruimte voor preventie in de zorg onder druk. Dat betogen fiscalisten van PwC. Volgens hen betekent de aanpassing dat preventie niet langer -zoals veel reguliere zorg- is vrijgesteld van winstbelasting. Bovendien brengen de nieuwe regels onnodig extra papierwerk met zich mee.
Met hun commentaar reageren Peter Kooy en Marlijn Moors op de aanpassing de vrijstellingsregels voor de vennootschapsbelasting (Vpb) die staatssecretaris Menno Snel van Financiën eind vorig jaar doorvoerde. Vanouds betalen zorgorganisaties geen belasting over hun winst. Ze zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting als zij voor minstens negentig procent zorgactiviteiten verrichten én hun winst alleen ten goede kan komen aan het algemeen belang.
Het probleem zit hem volgens Kooy en Moors in de nieuwe definitie die Snel invoert. Op grond van de nieuwe fiscale spelregels kan een zorgorganisatie alleen vrijgesteld zijn van belastingheffing over de winst als er sprake is ‘genezen, verplegen en verzorgen’. Zoals het zich laat aanzien valt preventie daar in veel gevallen niet onder. Dit kan betekenen dat zorgaanbieders vennootschapsbelasting moeten gaan betalen over hun preventieve werkzaamheden, zoals hulp bij stoppen met roken, maatschappelijk werk of activiteiten op het gebied van jeugdzorg.
Dwarsbomen
Volgens Kooy en Moors staat één en ander haaks op het beleid van VWS, dat juist vol inzet op preventie. Ze wijzen in dit verband fijntjes op het Nationaal Preventieakkoord dat minister Hugo de Jonge onlangs sloot met tal van maatschappelijke partijen. Preventie moet niet alleen de gezondheid van alle Nederlanders verbeteren, maar door een verminderde zorgvraag ook de kosten drukken. “Juist dit wordt nu gedwarsboomd door de fiscaliteit”, aldus Kooy en Moors.
Eigen koers
Maar er schort volgens de twee fiscalisten meer aan de nieuwe belastingregels. Een belangrijke implicatie is volgens Kooy en Moors dat ook activiteiten die worden gefinancierd uit andere bronnen dan de Zvw of Wlz, zoals forensische zorg en jeugdzorg, waarschijnlijk niet langer fiscaal kunnen worden aangemerkt als zorg. “Ook op dit punt lijkt het ministerie van Financiën zijn eigen koers te varen, los van de andere ministeries”, stellen Kooy en Moors.
Winstbestemmingstoets
Daarnaast voorzien de nieuwe fiscale spelregels ook in een zogeheten winstbestemmingstoets. De reden voor die toets is helder: voorkomen dat geld wordt onttrokken aan de zorg, ten gunste van private belangen. Maar volgens Kooy en Moors is een dergelijke toets overbodig, aangezien de huidige wet al bepaalt dat winst uitsluitend ten goede komen aan het algemeen belang. “Maar de staatssecretaris lijkt een drang tot overregulering te hebben en gaat hierbij naar onze mening zijn bevoegdheid te buiten”, aldus Kooy en Moors. “Zonder parlementair proces stelt hij nu extra eisen ten opzichte van de wet […] Het gaat dan onder meer om een meervoudig bestuur of de invoering van een onafhankelijke raad van toezicht.”
Niet alleen dwingt de staatssecretaris daarmee tot extra bestuurlijke drukte en papierwerk en gaat hij daarmee hij tegen het VWS-beleid om de zorg te ‘ontregelen’, ook bemoeilijkt hij de publiek-private samenwerking. De winstbestemmingstoets bepaalt volgens Kooy en Moors namelijk dat een zorginstelling geen zeggenschapsaandelen kan uitgeven aan stakeholders zonder vennootschapsbelastingplichtig te worden.