Het openstellen van langdurige zorg voor mensen met een psychische aandoening heeft linksom of rechtsom grote gevolgen voor zorgaanbieders. Dat stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in een uitvoeringstoets. Ook wijst de NZa op mogelijke risico’s als oplopende wachtlijsten, instabiliteit van cliëntzorg en cliënten die tussen wal en schip raken.
Staatssecretaris Blokhuis van VWS heeft onlangs een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd op grond waarvan mensen die vanwege een psychische stoornis blijvend permanent toezicht nodig hebben of 24 uurszorg in 2021 toegang krijgen tot de Wlz. Onderzoeksbureau HHM raamde eerder dat 9.500 tot maximaal 12.250 cliënten in aanmerking komen voor toegang tot de Wlz.
Wmo-uitstroom
Zulke aantallen cliënten hebben grote impact op de budgetten. De NZa rekent op een verhoging van het Wlz-budget met ruim 600 miljoen euro. Het leeuwendeel daarvan komt uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aangezien het merendeel van de betrokken cliënten nu zorg en ondersteuning krijgen uit hoofde van de Wmo. De NZa schat de minimale toename van het financiële Wlz-kader als gevolg van de uitstroom van Wmo-cliënten op 541 miljoen euro. Dit is opvallend genoeg een stuk hoger dan het bedrag van 495 miljoen euro dat tot op heden in ramingen werd gehanteerd. Daarnaast zorgt de instroom vanuit de Zvw voor een minimale toename van het Wlz-kader met 76 miljoen euro, aldus de NZa.
Het idee om alle zorg, inclusief behandeling, te gaan leveren onder verantwoordelijkheid van één aanbieder in de Wlz, past volgens de NZa bij de zwaarder en complexer wordende zorgvraag. Bovendien sluit invoering van een integrale prestatie het beste aan op een eerder advies van het Zorginstituut.
Integrale prestatie
Maar integrale zorglevering leidt bij met name aanbieders van beschermd wonen tot grote uitvoeringsconsequenties. Het gaat daarbij om zaken als administratieve lasten, zorginhoudelijke verantwoordelijkheid, beschikbaarheid van expertise en keuzevrijheid. Mogelijk is deze verandering zelfs “te groot” voor sommige aanbieders, aldus de NZa. Ze worden namelijk zowel inhoudelijk verantwoordelijk voor de behandeling als voor de financiële beheersing van de zorglevering. Dit kan zoveel rompslomp opleveren dat aanbieders besluiten om zich te focussen op cliënten met alleen een Wmo-indicatie. Ook waarschuwt de NZa voor “onvoorziene gevolgen”, zoals het oplopen van wachtlijsten, instabiliteit van cliëntzorg en cliënten die tussen wal en schip vallen.
Er zijn volgens de NZa ook invoeringsvarianten denkbaar die niet uitgaan van één integrale zorgprestatie. Deze hebben minder ingrijpende gevolgen voor de aanbieders van beschermd wonen, maar stroken weer minder naar het streven om ggz-cliënten een sluitend zorgtraject te bieden. Bovendien stellen ze grote geïntegreerde aanbieders weer voor problemen, doordat deze te maken krijgen met verschillende doelgroepen en prestaties.
Ingroeien
Volgens de NZa is er “niet één best passende oplossing”, die zowel strookt met het advies van het Zorginstituut als de uitvoeringsconsequenties beperkt. Om die reden adviseert de NZa een ingroeitraject met enkele duidelijke randvoorwaarden. Daarbij gaat het om de afbakening tussen specifieke behandeling en algemeen geneeskundige zorg. Ook moeten de zorgkantoren actief meedenken en flexibel zijn. Bovendien moeten beschermende woonomgevingen de mogelijkheid krijgen om toegang tot de behandelfunctie te krijgen.