Wittenberg, docent Social Work en onderzoeker bij het lectoraat Langdurige Zorg en Ondersteuning aan de HvA, promoveert op donderdag 6 maart aan de UvA. Zij deed onderzoek naar opvattingen van mantelzorgers over de verdeling van zorgverantwoordelijkheden. Er zijn in Nederland zo’n 5 miljoen mantelzorgers. Dit betekent dat 1 op de 3 mensen mantelzorger is.
Identiteit én context
Wittenberg ziet dat mensen in Nederland elkaar in principe graag willen helpen: “Veel mensen vinden dat mensen die zorg nodig hebben, deze zoveel mogelijk van familie of anderen uit hun sociale netwerk moeten krijgen. Tegelijkertijd vinden ze dat de overheid ook verantwoordelijk is voor het geven van hulp.”
Welke opvattingen mensen hebben over de verdeling van zorgverantwoordelijkheden hangt af van iemands identiteit (bijvoorbeeld geslacht, levensfase, en het al dan niet hebben van een migratieachtergrond), maar ook van de context waarin mantelzorg wordt gegeven (waarbij het bijvoorbeeld gaat om de relatie tussen de mantelzorger en de zorgvrager, iemands gezinssamenstelling en of iemand ook werkt of studeert).
Realiteit
Mantelzorgers willen de zorg graag zelf geven. Zij kennen de naaste voor wie ze zorgen het beste en kunnen daardoor op een passende manier helpen, stellen ze, maar de overheid kan niet niets doen. Vooral mantelzorgers die betrokken zijn bij langdurige en/of complexe zorgsituaties willen daar hulp van professionals bij, blijkt uit Wittenbergs onderzoek. Ook vinden mantelzorgers dat de overheid moet zorgen dat hulp toegankelijk en betaalbaar is. Ze hopen op een overheid die daarin de leiding neemt en samenwerking met professionals faciliteert.
Mantelzorgers vinden dat de overheid moet helpen bij de zorg, maar tegelijk wordt het toelaten van professionals in het eigen zorgnetwerk soms als lastig ervaren. “Niet iedereen vindt het prettig om professionals toe te laten in de privésfeer. Daarnaast speelt dat mantelzorgers willen dat professionals hen zien als gelijkwaardige partner. Het blijkt echter dat in de praktijk mantelzorgers en professionals nauwelijks met elkaar spreken over hun opvattingen over zorg. Maar dit is wel nodig om tot goede samenwerking te kunnen komen.”
Ongezien
“Veel mantelzorgers voelen zich ongezien. Het is daarom cruciaal dat professionals daar verandering in brengen en de waarde van de inzet van mantelzorgers erkennen”, concludeert Wittenberg tot slot. Haar advies is om van samenwerking met mantelzorgers een kerntaak van professionals te maken: “Stimuleer en faciliteer het leren kennen en begrijpen van mantelzorgers en hun zorgsituaties, zodat professionals op basis van vertrouwen kunnen samenwerken met mantelzorgers.”
Jaren geleden werd het SOFA model al geintroduceerd hier is weinig mee gedaan door zorginstellingen. Ondanks dat dit in (de meeste) zorgopleidingen een vast onderdeel is werd dit op de werkvloer onderuit gehaald. Misschien weer in ere herstellen?
Naar mijn mening moet inzake het containerbegrip mantelzorger een onderscheid gemaakt worden tussen primaire “familiezorg” en “vrijwilligerswerk”. In ons Burgerlijk Wetboek staat dat ouders voor hun kinderen behoren te zorgen en vice versa. Daarbij is duidelijk dat ook de mate van “morele” mantelzorg verschilt. En zorgprofessionals hebben meestal wel contact met familieleden. Bij afwezigheid, onbereikbaarheid of ongeschiktheid zal een vrijwilliger deze primaire mantelzorg kunnen waarnemen.
Mantelzorger is geen containerbegrip, want omvat geen vrijwilliger. De zogeheten informele zorg heeft wel betrekking op zowel mantelzorg als vrijwilligers. Mantelzorg (officieel gedefineerd als langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week) staat ook los van gebruikelijke zorg. Professionals hebben over het algemeen zelf het idee dat ze mantelzorgers wel aandacht geven, maar die bemoeienis wordt door mantelzorgers vaak anders beleefd. Waarbij ook moet worden gezegd dat mantelzorgers (natuurlijk) kunnen fluctueren in de tijd wat betreft hun behoeften, wensen en opvattingen dus dat afstemming tussen professional en mantelzorg een voortdurend intensief proces is.