De particuliere woonzorg is niet alleen weggelegd voor ouderen met een hoog inkomen, er komt steeds meer diversiteit in het aanbod en ook de vraag wordt diverser. In kwaliteit is er weinig verschil tussen de particuliere en de reguliere woonzorg. De twee kennen steeds meer overlap, zo concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau in de rapportage Wonen met Zorg.
Het SCP voerde een verkenning uit naar de particuliere woonzorg voor ouderen. Daarvoor sprak het instituut met brancheorganisaties, inspecties, zorgkantoren en kenniscentra waar burgers en organisaties informatie over woonzorg kunnen krijgen. Daarnaast spraken de SCP-onderzoeken ook ondernemers en managers van particuliere woonzorgorganisaties die langdurige zorg bieden aan ouderen.
Solidariteit
Het beeld dat woonzorg uitsluitend binnen het bereik van vermogende ouderen ligt, verdient enige bijstelling, zo is te lezen in de rapportage. “Particulier woonzorgaanbod bedient veelal ouderen met hogere inkomens, maar er is ook (steeds meer) aanbod voor ouderen met een middeninkomen. Er is zelfs aanbod voor ouderen met alleen AOW, al is dat nog erg schaars. Er lijkt een groeiende behoefte te zijn aan kleinschalige woonzorg voor ouderen met midden- en lage inkomens.”
De vrees dat het ontstaan van particuliere woonzorgvoorzieningen de onderlinge solidariteit onder druk zet, lijkt dan ook ongegrond. Mensen met een hoog inkomen zouden de bereidheid verliezen om premie te betalen voor een volksverzekering waarvan ze vervolgens geen gebruikmaken. Echter, vrijwel alle bewoners van particuliere woonzorghuizen bekostigen de genoten Wlz-zorg met budgetten vanuit de overheid (pgb of vpt) en maken dus gebruik van de volksverzekering, stelt het SCP vast.
Scheiden van wonen en zorg
De verschillen tussen particuliere en reguliere woonzorg lijken eveneens minder groot dan gedacht. “Hoewel vrijwel alle geïnterviewden de term ‘particuliere woonzorg’ herkennen en gebruiken, blijkt het moeilijk particuliere van reguliere woonzorg voor ouderen met een Wlz-zorgbehoefte te onderscheiden en te definiëren”, schrijven de onderzoekers. “Het scheiden van wonen en zorg lijkt wel een belangrijk kenmerk van particuliere woonzorg: cliënten betalen de huur van hun appartement en de kosten van bijbehorende services apart van de kosten voor zorg. Veel reguliere zorgorganisaties bieden inmiddels echter ook varianten aan die met pgb of vpt/mpt kunnen worden bekostigd en het scheiden van wonen en zorg is dan ook geen uniek kenmerk van de particuliere sector.”
Kleinschaligheid
De particuliere woonzorg lijkt zich verder vooral in de schaal te onderscheiden zich van de reguliere zorg. De particuliere woonzorg is veelal kleinschaliger. Het is volgen het SCP echter niet gezegd dat particuliere zorg van hogere kwaliteit is dan reguliere zorg en dat kleinschaligheid altijd beter is. “In onze verkenning vonden we geen duidelijke aanwijzingen dat de zorg in particuliere woonzorghuizen beter dan wel slechter is dan die in reguliere verpleeghuizen. Wat we wel vonden, is dat particuliere woonzorgorganisaties vaak niet in staat zijn om complexe, zware zorg te bieden, waardoor in het geval van een steeds verder toenemende zorgbehoefte de oudere uiteindelijk nogmaals moet verhuizen, nu naar een regulier verpleeghuis.”
Groei
Hoe het ook zij, de particuliere woonzorg voor ouderen heeft de afgelopen vijf jaar een flinke groei doorgemaakt, zo bevestigen de deelnemers aan het onderzoek. Deze groei is in lijn met het overheidsbeleid, dat uitgaat van eigen kracht en verantwoordelijkheid en het idee dat mensen langer zelfstandig blijven wonen. Het beleid om wonen en zorg te scheiden, de sluiting van verzorgingshuizen, de mogelijkheid van het pgb, de verschuiving van aanbodgericht- naar meer vraaggestuurd denken en de toename van het aantal ouderen dat financieel meer te besteden heeft, hebben daaraan volgens de geïnterviewden bijgedragen.
De precieze omvang van het huidige aanbod is onbekend, maar naar verwachting telt Nederland minimaal 300 particuliere woonzorglocaties voor ouderen, die naar schatting huisvesting bieden aan minimaal 5.400 ouderen. Dit betekent dat het aandeel ouderen dat hier wordt bediend nog erg klein is; in totaal wonen zo’n 108.000 65-plussers in een verzorgings- of verpleeghuis, aldus het SCP.
Keuzemogelijkheden
De particuliere woonzorgsector voor ouderen lijkt aan te sluiten bij een behoefte van een deel van de ouderen en zal waarschijnlijk verder groeien, concludeert het kennisinstituut dan ook. Dat kan positieve effecten hebben. “De woonzorgconcepten van de particuliere sector kunnen de reguliere woonzorg aanzetten tot innovatie van het bestaande aanbod”, stelt het SCP. “Dat vergroot ook de keuzemogelijkheden voor ouderen. Ook zou particulier aanbod kunnen inspelen op regionale behoeften, bijvoorbeeld in gebieden met veel vergrijzing en een laag voorzieningenniveau.”
Er zijn echter ook uitdagingen. “Voor complexe zorgvragen van ouderen, hebben particuliere woonzorgaanbieders vaak niet voldoende deskundigheid en mogelijkheden in huis, en soms blijkt de huisvesting ook niet geschikt. Een specialist ouderengeneeskunde is in de particuliere woonzorg doorgaans niet beschikbaar. Voor medische vragen zijn ouderen vaak aangewezen op de huisarts, maar die kunnen zich overvraagd voelen als een particuliere aanbieder zich in hun wijk vestigt. Dit vraagt om een goede inbedding in de lokale zorginfrastructuur.”
Sturing vanuit gemeenten
Er zou volgens enkele respondenten dan ook meer moeten worden nagedacht over de inbedding van particulier woonzorgaanbod in een regionale en lokale zorginfrastructuur waarbinnen zij ook gebruik kunnen maken van specialistische ouderenzorg en beter kunnen inspelen op de toenemende, vaak complexe zorgbehoeften van hun bewoners. De ontwikkelingen in het aanbod van particulier woonzorg vragen om meer sturing vanuit gemeenten en zorgkantoor als een particuliere woonzorgaanbieder zich ergens wil vestigen: hoe zit de markt in elkaar en wat betekent een eventuele vestiging voor andere aanbieders?