Striktere financiële toetsing van kwaliteitsstandaarden door de minister van VWS leidt tot een “tegenstrijdige verschuiving in de verantwoordelijkheden”. Dat stelt de Raad van State in reactie op een wetsvoorstel dat de minister meer bevoegdheden moet geven. Doordat de minister mag gaan bepalen welke standaarden te kostbaar zijn, zullen zorgverzekeraars en aanbieders zich niet langer verantwoordelijk voelen voor doelmatigheid en kosteneffectiviteit, zo vreest de RvS.
Aanleiding voor het wetsvoorstel is de recente invoering van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg. Zonder dat politici en beleidsmakers het zich in eerste instantie realiseerden leidde de invoering tot een structurele kostenstijging van 2,1 miljard euro. Door de wettelijke mogelijkheid te creëren om kwaliteitsstandaarden voor invoering op hun financiële consequenties te toetsen, wil het kabinet voorkomen dat opname in het kwaliteitsregister automatisch leidt tot substantiële budgettaire gevolgen.
Bezwaren
De Raad van State onderschrijft de noodzaak van beheersing van de collectieve zorguitgaven. Tezelfdertijd heeft de RvS bezwaren tegen het wetsvoorstel en adviseert ze om het op punten aan te passen dan wel te heroverwegen. Het belangrijkste principiële bezwaar is dat het voorstel met name voor wat betreft de curatieve zorg haaks op het huidige stelsel staat. Hierin zijn de veldpartijen primair verantwoordelijk voor de budgettaire beheersing. Daar zou het wetsvoorstel een einde aan maken, aldus de RvS.
Aannemelijk risico
“Waar de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van doelmatige en kosteneffectieve kwaliteitsstandaarden in de curatieve zorg is belegd bij het veld, dreigt de Minister van VWS met het voorstel deze verantwoordelijkheid in belangrijke mate aan zich te trekken”, stelt de RvS. “Uiteindelijk zal immers de Minister van VWS degene zijn die bepaalt of de kosten van een kwaliteitsstandaard te hoog zijn. Er is een aannemelijk risico dat partijen zich niet meer primair verantwoordelijk zullen voelen voor het toetsen van de doelmatigheid en de budgettaire impact en deze toets zullen overlaten aan de Minister van VWS.”
Getrapte beoordeling
Om te voorkomen dat de minister zich moet uitspreken over iedere nieuwe kwaliteitsstandaard, voorziet het wetsvoorstel in een getrapte beoordeling. Het Zorginstituut Nederland bekijkt samen met de NZa of een kwaliteitsstandaard budgettair relevante effecten heeft. Alleen deze worden doorgespeeld aan de minister, die dan kan beslissen om de betreffende standaard niet in het kwaliteitsregister op te nemen. Volgens de RvS zijn de in het wetsvoorstel opgenomen beoordelingscriteria al zo dicht getimmerd, dat vrijwel alle kwaliteitsstandaarden ter beoordeling bij de minister terecht zullen komen.
Samenhang
De RvS wijst er op dat de minister al over een scala van instrumenten beschikt om de kosten te beheersen, zoals budgettering, de invoering van uitgavenplafonds, maar ook verhoging van eigen bijdragen en premies. Een eventueel nieuws beheersingsinstrument moet wat de RvS betreft bekeken worden in samenhang met alternatieve maatregelen. Gezien het feit dat de minister in de curatieve zorg in de vorm van hoofdlijnenakkoorden en het macrobeheersingsinstrument al maatregelen ter beschikking heeft om de collectieve zorguitgaven te beheersen, adviseert de RvS het wetsvoorstel voor de zorg die wordt verleend in het kader van de Zorgverzekeringswet te heroverwegen.
Vrijheid van handelen
De RvS vindt het wetsvoorstel voor de langdurige zorg “beter voorstelbaar en meer passend”, maar ook hier geldt dat “de vroegtijdige versterkte betrokkenheid van de Minister van VWS partijen mogelijk niet prikkelt om verantwoordelijkheid te nemen voor doelmatige en kosteneffectieve zorgverlening”.
De RvS wijst er daarnaast op dat de financiële toetsing van de kwaliteitsstandaarden kan leiden tot inhoudelijke wijziging van het begrip ‘goede zorg’. Dit kan uiteindelijk weer impact hebben op de vrijheid van medisch handelen. De RvS adviseert daarom deze mogelijke effecten nader te analyseren.