Onduidelijkheid rond wetgeving, negatieve beeldvorming en personeelstekorten bemoeilijken de samenwerking tussen ketenpartners in de forensische zorg. Een ‘dischargeplanner’, naar voorbeeld van een transferverpleegkundige, moet het verschil gaan maken. Dat oppert Vivienne de Vogel, lector aan de Hogeschool Utrecht en forensisch onderzoeker.
Om terugval in delictgedrag te voorkomen is continue zorg en begeleiding na forensische behandeling essentieel. Deze continuïteit is echter niet zo makkelijk te realiseren. Er zijn problemen met financiering, wetgeving en personeelstekorten, maar ook met het organiseren van samenwerking in de keten.
Er is volgens De Vogel veel winst te behalen bij het instellen van een dischargeplanner: “Deze persoon gaat al heel vroeg in het traject aan de slag met een plan van behandeling en rehabilitatie voor een patiënt en zoekt daarmee direct het contact met alle betrokken ketenpartners. Hiermee wordt er een warme overdracht inclusief risicotaxatie gerealiseerd en leert de nieuwe instelling de patiënt al in een vroeg stadium kennen”. Door taken als netwerken, onderhandelen en schakelen met betrokken ketenpartners te beleggen in de functie van een dischargeplanner, zorg je ervoor dat er in de waan van de dag en bij hoge werkdruk iemand verantwoordelijk is, stelt de onderzoeker.
Mind the gap
Vivienne de Vogel is psychologe en lector bij het lectoraat Werken in Justitieel Kader, Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht. Daarnaast is ze al ruim twintig jaar forensisch onderzoeker. Met het project Mind the gap, onderdeel van het programma Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ), onderzocht ze samen collega’s wat professionals en cliënten nodig hebben om continuïteit in de forensische keten te verbeteren. Er zijn al diverse handreikingen en beleidsstukken gepubliceerd ten behoeve van de verbetering van continue zorg in de forensische zorgketen. Het is echter onduidelijk of dit in de praktijk daadwerkelijk tot verbeteringen leidt.
Risicotaxaties
Een van de toezeggingen die minister Dekker voor Rechtsbescherming deed in het recente Tweede Kamerdebat rondom de casus Michael P., die tijdens een verlof Anne Faber verkrachtte en doodde in 2017, was het verplicht stellen van risicotaxaties. Ook wil de minister onbegeleid verlof verbieden, wanneer een patiënt weigert openheid van zaken te geven over zijn dossier.
“Het is belangrijk om hier onderscheid te maken tussen verschillende typen forensische zorg”, aldus De Vogel. In de casus Michael P. stond de forensisch psychiatrische afdeling (FPA) Roosenburg in Den Dolder centraal. In een FPA geldt een lager beveiligingsniveau dan een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), dat voorheen bekend stond als Tbs-kliniek. Een FPA heeft als doel om patiënten door te plaatsen naar de reguliere zorg. In een FPC worden patiënten met een veroordeling tot tbs met dwangverpleging behandeld, met als doel om hen veilig terug te laten keren in de maatschappij.
“Binnen de tbs is het uitvoeren van een zorgvuldige risicoanalyse al sinds 2005 verplicht en stevig ingebed in de procedures. FPA’s daarentegen hebben daar minder mogelijkheden voor. Het risicodenken in de minder beveiligde instellingen mag steviger worden aangeleerd”, stelt Vivienne de Vogel. Voormalig Tbs-instellingen zouden hierin volgens haar als voorbeeld kunnen dienen.
Zorg versus veiligheid
Een structureel spanningsveld binnen de forensische zorg is passende behandeling versus het veiligheidsaspect. In de discussie rondom Michael P. wordt regelmatig gesproken over een organisatiecultuur die te veel zorggericht is en te weinig oog heeft voor het waarborgen van de veiligheid van de samenleving.
Dit vindt De Vogel te kort door de bocht: “Professionals werken er met de beste intenties om hun patiënten met goede zorg weer naar de samenleving te begeleiden. We moeten er voor waken dat de discussie rondom de forensische zorg verhardt en te eenzijdig wordt. Niet elke patiënt is een Michael P. Daar komt bij dat achteraf gezien Michael P. überhaupt in een te lichte instelling zat. Hierdoor loop je in de huidige discussie het risico dat dat procedures daardoor buitenproportioneel streng worden”.
Verder ziet De Vogel nog veel koudwatervrees in de bredere psychiatrische sector als het gaat over patiënten uit de forensische zorg. Zorgprofessionals vinden deze patiënten nog vaak ‘eng’ en ‘onveilig’. Dit is niet bevorderlijk bij de continuering van de zorg na tbs . “Juist daarom is het zo belangrijk dat je goed weet wat je in huis haalt. Een uitgebreid overgangstraject en een warme overdracht zijn daarvoor essentieel”, aldus de onderzoeker.
Informatie-uitwisseling
Bij een goede risicotaxatie, een warme overdracht en het voorkomen van terugval is een goede informatie-uitwisseling met de ketenpartners onmisbaar. “Denk hierbij aan samenwerkingen in het brede kader van de ambulante zorg, psychiatrie, reguliere ggz, reclassering, het sociaal domein en de gemeente”, legt De Vogel uit. “Veiligheidshuizen kunnen hierbij een centrale rol spelen”.
Uit de substantiële rapporten over de casus Michael P. blijkt echter dat de verschillende betrokkenen van mening waren dat informatie niet gedeeld mocht worden. Er is dan ook veel onduidelijkheid over wetgeving rondom privacy. Dit ziet ze ook terug in de praktijk. “Zelfs wanneer juristen worden geraadpleegd over privacy-kwesties, komen er uiteenlopende adviezen terug. Meer inzicht in wet- en regelgeving is dan ook wel een pre bij het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen ketenpartners”, aldus de Vogel.
Vivienne de Vogel zal de resultaten van haar onderzoek delen tijdens het Skipr Event Strategische Procesinnovatie, op dinsdag 16 april. Ze zal ingaan op de vraag op welke manier continuïteit in de keten verbeterd kan worden en hoe nieuwe vormen van samenwerking hierin kunnen helpen.