Gemeenten en jeugdhulpaanbieders hebben afspraken gemaakt over de aanpak van problemen rondom de uitvoering van het zogeheten woonplaatsbeginsel. Het woonplaatsbeginsel, onderdeel van de Jeugdwet, regelt welke gemeente verantwoordelijk is voor de financiering en de levering van jeugdzorg.
Dat meldt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
De huidige wetgeving leidt volgens VNG in de praktijk tot veel administratieve problemen. Als bijvoorbeeld de ouders van het kind dat jeugdzorg ontvangt vaak verhuizen, kan onduidelijk zijn welke gemeente verantwoordelijk is. De continuïteit van de zorg of de betaling aan de jeugdhulpverlener kunnen hierdoor in gevaar komen. Een onwenselijke situatie, aldus VNG.
Wetswijziging
Staatssecretaris Martin van Rijn van VWS heeft een aanpassing van de wet toegezegd per 1 januari 2019. Ter overbrugging van de periode tot de wetswijziging hebben gemeenten en jeugdhulpaanbieders een aantal praktische afspraken gemaakt om binnen de bestaande wetgeving de grootste administratieve problemen te verminderen.
Zo spraken zij af dat bij een verhuizing de nieuwe gemeente voor minimaal een jaar de jeugdhulp zonder nadere indicering overneemt. Ook neemt de nieuwe gemeente de betaling aan de jeugdhulpverlener over. En in het geval van onduidelijkheid tussen twee gemeenten over een gezagskwestie zorgen beide gemeenten dat de jeugdhulp in elk geval doorloopt en de zorgaanbieder betaling ontvangt.
Knelpunt
Een ander knelpunt blijkt binnen de huidige wetgeving niet praktisch oplosbaar. Het betreffen de financiële risico’s als gevolg van het woonplaatsbeginsel voor gemeenten met veel pleegkinderen of kinderen waarvan de voogdij bij een instelling ligt. De aanpak hiervan wordt wel in de wetsaanpassing meegenomen.