Het Zorginstituut beoordeelt of geneesmiddelen moeten worden opgenomen is het basispakket van verzekerde zorg. Sinds 2019 is er een regeling waardoor patiënten een medicijn vergoed kunnen krijgen dat nog niet is toegelaten. Het gaat meestal om geneesmiddelen waarvoor het lastig is of langer duurt om de effectiviteit te bewijzen.
Procedure
Het Zorginstituut heeft een procedure ontwikkeld om medicijnen voorwaardelijk toe te laten. Deze procedure moet iedere twee jaar worden geëvalueerd en dat is nu dus voor het eerst gebeurd. Uit de evaluatie blijkt dat er meerdere punten zijn waarop deze procedure niet lekker loopt.
Zo lukt het niet om de geneesmiddelen in de voorwaardelijke toelating te krijgen, zoals het Zorginstituut dat had beoogd. Dat ligt voor een deel aan het proces. “Voor intramurale niet-sluisgeneesmiddelen waarbij onzekerheid is rondom effectiviteit is het voor partijen niet altijd duidelijk welke procedures er zijn. De mogelijkheid voor VT-deelname van meerdere middelen voor eenzelfde indicatie is onvoldoende uitgewerkt”, schrijft het Zorginstituut.
Prijsarrangement
Als een medicijn voorwaardelijk wordt toegelaten, is het de bedoeling dat het ministerie van VWS ook aan de slag gaat met het afspreken van een convenant of prijsarrangement met de fabrikant. Dit lukt vaak niet binnen de afgesproken doorlooptijden. “De gestreefde doorlooptijd van de VT-procedure wordt met name in Fase 2 (opstellen convenant en overeenkomen financieel arrangement) niet altijd behaald.”
De oplossing ligt zowel bij VWS als bij het Zorginstituut zelf. “Om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, adviseren we VWS zo snel mogelijk nadat een geneesmiddel is aangewezen als potentiële kandidaat voor de VT te starten met het opstellen van een financieel arrangement. Daartoe informeert het Zorginstituut VWS tijdig dat er mogelijk een potentiële kandidaat aan komt. Daarnaast adviseren we partijen direct te starten met het opstellen van het convenant en niet eerst het financieel arrangement af te wachten.”
Onafhankelijke indicatiecommissie
Tot slot concludeert het Zorginstituut over een deel van de eigen procedure dat het onwerkbaar is. Dat gaat over de indicatiecommissie. De indicatiecommissie adviseert de behandelend arts en zorgverzekeraar of de betreffende patiënt (nog) aan de starten stopcriteria voldoet om de behandeling met het geneesmiddel te starten of voort te zetten. Aan een indicatiecommissie worden allerlei eisen gesteld, onder meer om de onafhankelijkheid te waarborgen. Aan het samenstellen van een indicatiecommissie hangt ook een prijskaartje. De rekening is voor de betrokken partijen.
“Uit de evaluatie blijkt dat er signalen zijn dat de expertisecentra en beroepsgroepen financiering nodig hebben om de taken rondom de indicatiecommissie uit te voeren”, schrijft het Zorginstituut. “Betrokkenen ervaren het deelnemen aan de indicatiecommissie over het algemeen als positief, maar tijdrovend. Zonder financiering is het lastig deel te nemen, naast alle andere taken en verantwoordelijkheden. Met name bij aandoeningen waarvoor meerdere expertisecentra bestaan, kost het veel tijd en moeite om de werkzaamheden binnen de indicatiecommissie te verrichten.”
De eisen omtrent de onafhankelijkheid van de indicatiecommissie worden dan ook als niet-werkbaar ervaren. “We onderzoeken of aanpassing van de eisen rondom de indicatiecommissie de werkbaarheid voor commissieleden kan vergroten zonder dat hierbij de kritische blik verloren gaat”, laat het Zorginstituut weten.
Minister Kuipers van VWS laat in een reactie weten dat hij op zijn beurt iets kan bijdragen aan de financiering van het onderzoek rondom de voorwaardelijke toelating.