De huidige geneesmiddelenwetgeving stimuleert het gebruik van alternatieven voor dierproeven nauwelijks. Dat constateert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
Bij de beoordeling van de veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid van geneesmiddelen worden dierproeven ingezet. De overheid streeft er naar om hier zo min mogelijk dieren voor te gebruiken. Op grond van de huidige wet is het weliswaar toegestaan om alternatieven in te zetten, maar dan moet wel worden aangetoond dat deze dezelfde voorspellende waarde hebben als de dierproef. Dat is een ingewikkeld, kostbaar en tijdrovend proces, zo constateert het RIVM.
Vooral andere zaken dan wetgeving blijken de inzet van alternatieven voor dierproeven te belemmeren. Voor de beoordeling van geneesmiddelen gelden wetenschappelijke richtlijnen. Deze richtlijnen zijn weliswaar niet wettelijk bindend, maar zijn wel doorslaggevend voor de beslissing of een geneesmiddel uiteindelijk op de markt mag worden gebracht. Hoewel vermindering en verfijning van dierproeven in richtlijnen veel aandacht krijgen, wordt in diezelfde richtlijnen ook nog regelmatig naar dierproeven verwezen. Ook staan in de richtlijnen de voorwaarden vermeld waaraan alternatieven voor dierproeven moeten voldoen.
Gouden standaard
Andere bepalende belemmerende factoren zijn het gebrek aan alternatieve methoden die dierproeven in zijn geheel kunnen vervangen. Ook worden nieuwe alternatieve methodes niet altijd in alle landen geaccepteerd door registratieautoriteiten. Geneesmiddelen worden meestal voor meerdere landen gemaakt en in sommige landen worden dierproeven nog als de gouden standaard daarvoor gezien. Daardoor kiest een fabrikant soms voor dierproeven om tegemoet te komen aan de eisen van de verschillende autoriteiten.
Aanbevelingen
Om de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven te stimuleren is continu internationale afstemming nodig tussen registratieautoriteiten, wetenschappers en farmaceutische bedrijven over de criteria waaraan deze alternatieven moeten voldoen. Het RIVM beveelt daarom aan het onderzoek naar geschikte alternatieve methoden en de implementatie daarvan voortdurend te stimuleren.