Wijkteams leiden niet tot minder, maar tot meer dure zorg. In gemeenten die wijkteams inzetten om maatschappelijke ondersteuning te organiseren wordt vaker naar professionele, en dus duurdere zorg verwezen. Dit terwijl deze gemeenten de wijkteams juist inzetten om zorg dichter bij de cliënt te organiseren, bijvoorbeeld via mantelzorg.
Dit blijkt uit het zojuist verschenen boek van het Centraal Planbureau (CPB) ‘De wijkteambenadering nader bekeken. Het effect van de inzet van wijkteams op Wmo-zorggebruik’. Het boek richt de schijnwerper op een van de “gezichtsbepalende acties van het kabinet Rutte-Asscher”, de decentralisatie van de dienstverlening.
Afschaling als doel
De CPB-onderzoekers wijzen erop dat afschaling van zorg een van de doelen van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 is. Wijkteams worden daarbij gezien als een instrument om via een integrale aanpak passende zorg in te zetten. Waar mogelijk gaat het dan om ondersteuning binnen het eigen netwerk van de cliënt of door middel van voorzieningen in het maatschappelijke veld. Zodoende zouden wijkteams afschaling van professionele zorg in de tweede lijn naar lichtere hulp in de eerste of ‘nulde’ lijn kunnen realiseren.
Volgens de schrijvers laat hun onderzoek “maar weer eens zien dat beleid soms anders uitpakt dan gedacht”. Zo blijkt dat de inzet van wijkteams niet kostenbesparend werkt op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Het aantal doorverwijzingen naar professionele zorg over de periode 2015-2017 is in de meeste gemeenten toegenomen. Echter, in gemeenten met wijkteams is het aantal doorverwijzingen in deze periode met veertien procent harder gestegen dan in gemeenten zonder wijkteams.
Zorgprofessionals
Vooral in gemeenten waar wijkteams (deels) bestaan uit zorgprofessionals in dienst van een zorgaanbieder neemt doorverwijzing naar de professionele zorg toe. “Met hun plek in het wijkteam hebben deze professionals een belangrijke stem wie in aanmerking komt voor deze zorg”, stelt het CPB. “In gemeenten zonder wijkteams zijn het doorgaans Wmo-consulenten, werkzaam bij een gemeentelijk Wmo-loket, die over de toegang gaan. Mogelijk houden zij meer rekening met de kosten voor de gemeente dan de zorgprofessionals. Een zorgprofessional zal daarentegen bovenal het beste voor de cliënt willen, ook als dat betekent dat er dure tweedelijnshulp ingezet moet worden.”
Verder wijzen de CPB-onderzoekers erop dat zorgprofessionals beter de weg kennen naar ondersteuning in de tweede lijn en dus de oplossing sneller daar zoeken. Tot slot kan een professional van een aanbieder uit de tweede lijn, naast een intrinsieke motivatie, ook een financieel motief hebben om cliënten door te verwijzen naar een maatwerkvoorziening. “Zolang er in de tweede lijn per uur of per cliënt vergoed wordt, heeft de moederorganisatie namelijk baat bij een groot cliëntenbestand”, aldus het CPB.
Verborgen problematiek
De samenstelling van het team is waarschijnlijk niet de enige verklaring voor het stimulerende effect van wijkteams op het Wmo-zorggebruik. Zo zijn wijkteams mogelijk beter in staat om verborgen problematiek boven water te krijgen, wat heel waardevol kan zijn. Als hierdoor het aantal doorverwijzingen stijgt, kan dat volgens het CPB zelfs wenselijk zijn, ondanks de hogere kosten die hiermee gepaard gaan.
Maatregelen
Voor gemeenten die de toename van doorverwijzing naar professionele zorg willen tegengaan, biedt het CPB-rapport een aantal aangrijpingspunten. Zo kan een gemeente ervoor kiezen om alleen de zwaarste (meervoudige) hulpvragen door een wijkteam te laten oppakken; alle andere hulpvragen kunnen door een Wmo-loket afgehandeld worden. Een andere mogelijkheid is om aanbieders geen rol te geven in het wijkteam. Ook een goede monitoring van het indicatieproces kan helpen om het aantal doorverwijzingen naar maatwerkvoorzieningen te beperken, aldus de onderzoekers.