Daarmee is het ziekteverzuim in de vvt in de periode van april tot en met juni vrijwel gelijk aan dat van het eerste kwartaal, toen het ziektepercentage 8 procent bedroeg. Het ziekteverzuim kent een seizoenspatroon. In het eerste kwartaal (de winter) ligt het verzuimpercentage doorgaans hoger dan in de rest van het jaar. Dat de ziektecijfers hoog zijn gebleven heeft vermoedelijk te maken met de Covid-epidemie.
Hoger dan sectorgemiddelde
Het ziekteverzuim in de vvt ligt al vanaf het begin van de meting van het ziekteverzuim per branche hoger dan gemiddeld in de hele sector. Ook het verzuim in het tweede kwartaal is sinds 2014 steeds hoger geworden. Tussen 2014 en 2019 groeide het verzuimpercentage geleidelijk van 5,5 naar 6,8. Tussen 2019 en 2020 ging het percentage van 6,8 naar 7,9.
Het ziekteverzuim onder werknemers in de gehele sector zorg en welzijn kwam in het tweede kwartaal uit op 6,2 procent. Dit betekent dat van elke duizend te werken dagen er 62 werden verzuimd wegens ziekte. Net als in het eerste kwartaal had zorg en welzijn het hoogste ziekteverzuim van alle bedrijfstakken. Bovendien was het verzuimpercentage het hoogste van alle tweede kwartalen sinds 2003. Wel lag het verzuim voor de hele sector zorg en welzijn in het tweede kwartaal 0,5 procentpunt lager dan in het eerste kwartaal: van 6,7 naar 6,2 procent.
In vijf branches binnen de sector zorg en welzijn werd aanzienlijk meer verzuimd dan in dezelfde periode een jaar eerder: de verpleging, verzorging en thuiszorg (plus 1,1 procentpunt), huisartsen en gezondheidscentra (plus 0,8 procentpunt), kinderopvang en overige zorg en welzijn (beide plus 0,6 procentpunt).