Zorgkantoren missen de kennis om technologische zorginnovaties in te kopen voor de langdurige zorg. Zij vinden het moeilijk om te beoordelen of een initiatief perspectief heeft en weten niet goed hoe ze het gesprek over technologie moeten voeren met zorgaanbieders. Bovendien zijn er zóveel initiatieven op de markt, dat velen door de bomen het bos niet meer kunnen zien.
Dat blijkt uit een onderzoek van bureau PwC in opdracht van het ministerie van VWS naar de uitvoerders van de Wet Langdurige zorg (Wlz). Onder innovatie van de zorg wordt het rapport innovatie in het zorgproces verstaan, maar ook innovatie in bijvoorbeeld registratieprocessen, die ervoor zorgen dat professionals meer tijd overhouden voor de cliënt.
De regionale zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de contractering en inkoop van de langdurige zorg. Zij onderkennen weliswaar de potentie van technologische innovaties, maar geven in het onderzoek toe dat er nog geen kaas van hebben gegeten. Overigens ontwaren zij ook onder zorgaanbieders een nog weinig kennis over perspectiefrijke technologische innovatie.
Financiering
De zorgkantoren geven aan dat zij wel meer kennis over technologie zouden willen hebben en daar ook al aan proberen te werken. Behalve hun eigen gebrek aan kennis lopen ze tegen nog een aantal barrières op. Zo hebben de Wlz-uitvoerders er moeite mee dat de extra middelen vanuit het kwaliteitskader verpleeghuizen voor niet meer dan 15 procent ingezet mogen worden voor andere zaken dan zorgpersoneel. Zij stellen dat de arbeidsmarkt voor zorgpersoneel het onmogelijk maakt om voldoende medewerkers te vinden en dat juist dan een ruimere inzet van middelen voor bijvoorbeeld gebruik van technologie nodig is.
Daarnaast wordt het als probleem genoemd dat financiële middelen soms gekoppeld zijn aan een financieringsstroom of zorgsector, daar waar juist technologische ontwikkelingen die grenzen overschrijden in het belang van integrale zorg voor de cliënt.
Verder vinden Wlz-uitvoerders dat de gebruiksmogelijkheden van de NZa-beleidsregel zorginnovatie niet duidelijk zijn. Er zijn ook vraagtekens te plaatsen bij de eisen die gelden voor de productieverantwoording, daar waar zorg wordt geleverd met inzet van technologie. Hoe verhoudt het inzetten van technologie zich met de (vermeende?) verplichting om zorg te verantwoorden in termen van zorgpersoneel per cliënt?
Ten slotte noemen Wlz-uitvoerders het feit dat voor de sectoren gehandicaptenzorg en langdurige geestelijke gezondheidszorg het eerder aangekondigde ontwikkelbudget (nog) niet beschikbaar is gekomen.
Het feit dat in de langdurige zorg meestal meerjarige contracten met aanbieders worden gesloten – dit is landelijk beleid – zien de Wlz-uitvoerders als een belangrijke stimulans voor technologische innovaties. De aanbieders hebben dan meer zekerheid dat innovaties ook in latere jaren nog worden vergoed, en dus niet in één jaar moeten worden terugverdiend.
Kennisplatforms
PwC adviseert de Wlz-uitvoerders op hun kennis van en affiniteit met technologie op te poetsen. Dat zou kunnen via een landelijk kennisprogramma voor Wlz-uitvoerders of regionale kennisplatforms. Het ministerie zou moeten bezien hoe hierover afspraken met de Wlz-uitvoerders kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld via een convenant of als onderdeel van een actieprogramma.