De ggz zou de middelen die vrijkomen uit de afbouw van intramurale capaciteit volledig moeten inzetten voor de uitbreiding van ambulante zorg. Nu verdwijnen ‘bedden’ zonder dat daar voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoeningen een extramuraal alternatief tegenover staat, constateert een expertgroep onder leiding van het Trimbos-instituut.
In 2012 zijn landelijke afspraken gemaakt over de afbouw van de intramurale ggz. Die afbouw moet ruimte maken voor intensivering van de ambulante zorg, vooral voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Minder dan de helft van de ggz-uitgaven (44 procent) gaat naar ambulante zorg, stelt de expertgroep in een advies. Uit berekeningen van Vektis en de Nederlandse Zorgautoriteit blijkt bovendien dat uitgaven aan intensieve, ambulante zorg voor mensen met ernstige psychische aandoeningen 250 tot 300 miljoen euro beslaat, ofwel 4 à 5 procent van de totale ggz-uitgaven.
Hier wreekt zich dat over het aantal af te bouwen bedden wel streefcijfers zijn afgesproken (de capaciteit moet in 2020 zijn teruggebracht tot tweederde vergeleken met 2008), maar dat dit met betrekking tot de ambulante opbouw tegelijkertijd níet is gebeurd. De expertgroep adviseert ten eerste om de uit beddenafbouw vrijkomende middelen volledig in te zetten voor intensivering van de ambulante zorg voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Het tweede advies betreft een herdefiniëring van de landelijke ambulantiseringsafspraken in termen van uitgaven in plaats van bedden, zodat eenderde van de uitgaven aan klinische zorg en beschermd wonen naar ambulante zorg gaat.
Stip op de horizon
De opstellers van het advies pleiten voor ‘geïntegreerde ggz in de wijk’ als stip op de horizon van het ambulantiseringstraject. In dit scenario vindt een verdere intensivering en maatschappelijke integratie van de ambulante zorg plaats en wordt een toekomstbeeld geschetst waarin de beschikbare middelen zoveel mogelijk worden ingezet in een ambulante, geïntegreerde ggz in de wijk. Verder pleiten de experts voor de ontwikkeling van een ‘handvat’ dat regionale partijen ondersteunt bij het opstellen van gezamenlijke agenda’s, dat het Trimbos zou moeten opstellen, en het formuleren van regionale streefcijfers.
Bij dit alles adviseert de expertgroep ‘impulsen vanuit de landelijke kaders’, maar minister Schippers en staatssecretaris Van Rijn (VWS) zien dit niet zitten. In een brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het advies schrijven zij dat het niet past om een landelijke blauwdruk op te leggen, “gelet op de regionale verschillen en behoeften”. Voor hen staat voorop dat de ambulantisering en de hervorming van de langdurige ggz op regionaal niveau vormgegeven moet worden.
Wel gaan Schippers en Van Rijn overleggen met zorgverzekeraars en gemeenten over het beeld dat de expertgroep schetst. Meer specifiek zal het gaan over de manier waarop ggz-instellingen zorg en ondersteuning inkopen en of dit voldoende tegemoet komt aan de opgaven waar de samenleving voor staat. Ook gaan de betrokkenen met elkaar bespreken ‘op welke manier de gewenste intensivering van de ambulantisering kan worden gerealiseerd’.
Regionale samenwerking
Verder zeggen de bewindslieden de noodzaak te onderkennen van een intensievere samenwerking tussen partijen voor goede zorg voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Zij zien een handvat, dat de expertgroep ook adviseert, als geschikt instrument hiervoor. Dit kan een ‘bindende factor’ zijn voor de regionale samenwerking. Schippers en Van Rijn zullen het Trimbos-instituut vragen om dit handvat te ontwikkelen samen met vertegenwoordigers van patiënten, zorgverzekeraars, gemeenten en zorgaanbieders, in het komende half jaar.
Het advies van de expertgroep onder leiding van het Trimbos-instituut is opgesteld op verzoek van het ministerie van VWS. Het Trimbos waarschuwt al langer dat de ambulantisering van de ggz niet voorspoedig verloopt. In januari 2015 meldde het instituut dat de ambulantisering tekenen van stagnatie vertoont. In oktober constateerde Trimbos vervolgens dat er een patstelling dreigde te ontstaan door de groeiende complexiteit van het speelveld.