Dat blijkt uit onderzoek onder ongeveer duizend nabestaanden, dat Stichting 113 Zelfmoordpreventie eind vorig jaar uitvoerde in samenwerking met de nabestaandenorganisaties Aurora, Ivonne van de Ven Stichting, Rogier Hulst Foundation en Stichting Zorg en Zelfdoding. Een factsheet is nu beschikbaar op de website van 113. Om de behoeften te meten is een vragenlijstonderzoek gedaan naar de ervaringen met en behoeften aan informele en formele/professionele zorg onder nabestaanden – partners, ouders, kinderen, familieleden en vrienden – van mensen die door zelfdoding zijn overleden.
Fasen
De vragenlijst behandelde drie fasen: 1. direct na het overlijden, 2. de periode na de uitvaart en 3. het rouwproces na verloop van tijd. In de eerste fase hebben bijna tweederde van de nabestaanden hulp of steun gemist. Opvallend is dat bijna de helft van de ondervraagden antwoordt ongewenste hulp te hebben ontvangen. In de tweede fase mist de helft van de nabestaanden hulp op steun. Het gaat met name om praktische ondersteuning, bij bijvoorbeeld terugkeer naar werk, school of studie of bij afhandeling van financiële zaken. Iets meer dan een derde van de ondervraagden zegt zelf hulp te hebben gezocht. Zij die dat niet deden, geven vaak aan dat ze ook niet wisten waar ze moesten aankloppen. In de derde fase van rouw heeft 59 procent ondersteuning gemist. Wel zeggen veel nabestaanden dat psychologische behandeling hen erg heeft geholpen om verder te kunnen leven met hun verlies. Daarnaast worden lotgenoten, de huisarts en de POH-GGZ genoemd als belangrijke hulpbronnen.