Wijkverpleegkundigen zouden de bevoegdheid moeten krijgen om te toetsen wat gepaste, doelmatige zorg is. Een dergelijk model met een onafhankelijke professional dicht bij de patiënt in de rol van poortwachter kan ook in sectoren als de ggz en gehandicaptenzorg tot grote doelmatigheidswinst leiden. Dat betoogt Egbert van der Meer, partner bij adviesbureau BMC.
“Afgezien van de huisarts zijn er in de zorg weinig professionals of instellingen te vinden die controle houden op de inzet van zorg”, stelt Van der Meer. “In beginsel kijkt niemand mee met een tandarts die een wortelkanaalbehandeling voorstelt, een specialist die een operatie adviseert, een psychiater die een behandeltraject inzet of een jeugdwerker die een van haar ‘producten’ aanbeveelt.”
Volume draaien
Volgens van der Meer komt de controlerende rol van zorgverzekeraars en het CIZ onvoldoende uit de verf, omdat ze op te grote afstand van de patiënt staan. Dit gebrek aan hands-on toetsing van nut en noodzaak van zorg leidt er volgens Van der Meer toe dat productiemotieven van zorgaanbieders vaak zwaarder tellen dan de vraag wat de patiënt aan een behandeling heeft. “In de zorg bestaat de neiging te veel volume te draaien”, aldus Van der Meer. “Niet in de laatste plaats omdat meer volume eenvoudigweg meer omzet betekent.”
Onafhankelijk
Om deze tendens tegen te gaan zouden volgens Van der Meer –naast de huisarts- ook professionals die dicht bij de patiënt staan, zoals de wijkverpleegkundige, een poortwachtersrol moeten krijgen, inclusief de bevoegdheid om te indiceren en door te verwijzen. Voorwaarde is wel dat hun positie onafhankelijk en autonoom is. Dit betekent dat er geen sprake moet zijn van prestatiebekostiging waarbij de betreffende professionals worden afgerekend op het aantal handelingen of indicaties. Een directe relatie met andere zorgaanbieders, zoals grote thuiszorgaanbieders, is volgens Van der Meer ook uit den boze, omdat dit het gevaar meebrengt van gedwongen winkelnering.
Huisarts
In heel Nederland staan momenteel een kleine honderd initiatieven rond versteviging van de positie van de wijkverpleegkundige op de rit. Vanwege de beoogde spilfunctie speelt er een stevige discussie tussen gemeenten, thuiszorgaanbieders en eerste lijnszorgaanbieders over de vraag in wiens domein de wijkverpleegkundige thuis hoort. Die discussie wordt verder gevoed door plannen vanuit de politiek om het aantal wijkverpleegkundigen drastisch uit te breiden. Onlangs pleitte de PvdA voor de komst van 10 duizend wijkverpleegkundigen. “De beste oplossing is om die nieuwe rol van professionals naast en dicht bij de huisarts vorm te geven”, stelt Van der Meer. “Met op de achtergrond een controlerende rol voor de zorgverzekeraars en de inspectie.”
Kosteneffecten
Van der Meer waarschuwt voor al te optimistische inschattingen van het beschikbare arbeidspotentieel. “Het gaat om hoog opgeleide verpleegkundigen”, zegt Van der Meer. “Daar heb je er niet zomaar een paar duizend van.” In het recente onderzoeksrapport ‘De Zichtbare schakel’-wijkverpleegkundige: een hele zorg minder’ becijfert BMC dat vooralsnog 1500 verpleegkundigen voldoende zijn voor een landelijke dekking. In het betreffende rapport berekent BMC dat de inzet van een wijkverpleegkundige zo’n 18 duizend euro per jaar kan besparen door doelmatiger zorg, dat wil zeggen: minder doorverwijzingen naar het ziekenhuis en verpleeginstellingen, en betere benutting van het sociale netwerk van de cliënt. BMC gaat de komende tijd de kosteneffecten van het model rond de wijkverpleegkundige ook voor andere sectoren doorrekenen.